Sluiten

Delphine Lecompte: Gedicht voor Guido Gezelle

Delphine Lecompte is onze museumdichter voor dit jaar. In dit gedicht richt ze zich tot Guido Gezelle, één van de grootmeesters van de Nederlandse taal.

GGA aanw 240r

Guido Gezelle

Guido Gezelle is ongetwijfeld één van de belangrijkste dichters en taalwetenschappers uit het Nederlandse taalgebied. In het Gezellehuis, de plek waar hij geboren werd en een groot deel van zijn leven doorbracht, draait alles om hem. Zijn persoonlijkheid en werk komen er tot leven in de vele handschriften, foto’s en boeken. Je vindt er ook zijn schrijftafel, zijn reiskoffertje en rozenkrans. Gezelle was als schrijver veelzijdig en schuwde het experiment niet. Hij schreef vooral poëzie, maar ook proza, artikels voor tijdschriften en politieke polemieken. Vijf thema’s belichten zijn werk: natuur, religie, vriendschap, taal- en volkskunde, traditie en vernieuwing.

Luister naar een selectie uit het gedicht, voorgelezen door Delphine Lecompte.

Lieve Guido Gezelle,

Ik heb lang met u geworsteld, ik heb me lang tegen uw poëzie verzet.
Dat kwam zo: als middelbare scholier werden uw gedichten door mijn strot geramd door stroeve norse laatdunkende leerkrachten die zonder grote geestdrift telkens dezelfde twee gedichten van uw hand aan de klas presenteerden: Dien Avond en die Rooze en Het Schrijverke.
Prachtige gedichten, maar als puber was ik vooral in de ban van Allen Ginsberg en van de Franse surrealisten.
Wat moet u overigens een bijzondere leerkracht zijn geweest: het is niet elke leerkracht die een roos krijgt van een leerling.
Ik heb nooit een roos geschonken aan een leerkracht, ik werd nochtans constant verliefd op mijn leerkrachten.
Vooral voor Meneer Devriendt had ik het zwaar te pakken.
Ik ging naar de kunstschool in de Katelijnestraat en daar gaf Meneer Devriendt teken- en schilderles aan ons.
Ik herinner me dat we eens op een vrijdagnamiddag een Sikh moesten tekenen en schilderen, een levend model met een fijne sierlijke Dalí-achtige snor en een formidabele exotische tulband groot en hoog en rood als een kwade haan.
De haan uit het sprookje van de Bremer stadsmuzikanten.
Ik was zestien en had nooit eerder een Sikh gezien in het echt. Ik staarde hem ongegeneerd aan en het eerste uur vergat ik te tekenen, zo gefascineerd was ik door deze vreemde mysterieuze poëtische oriëntaalse verschijning.
Tijdens de pauze waarde de Sikh kritisch en ietwat hooghartig rond tussen onze schildersezels.
Er was geen enkel portret dat genade vond in zijn ogen.
Mijn afbeelding van hem vond hij nog het ergst: hij nam een vod met terpentijn en wiste bijna mijn volledige schilderij.
Doch dit allemaal terzijde.
Ik wees u dus af, lieve Guido Gezelle, ik beschouwde uw werken als: oubollig, kneuterig, bevallig, braaf, rigide, sentimenteel, provincialistisch, bekrompen, Vlaams.
Ik was een scholier in Brugge en ik zag uw beeltenis en uw naam overal: in de etalages en aan de ramen en luifels van pralinewinkels, stropdaszaken, frietkramen, folkloremusea, kruisbooggilden en kantcentra.
Dat de mercantiele parvenu’s van het versmachtende steriele conservatieve neogotische openluchtmuseum Brugge munt sloegen uit uw strenge klerikale nobelheid zwengelde mijn puberale vijandigheid uiteraard alleen maar aan.
Ook vandaag wordt u nog steeds vereerd en op een pedestal gezet door de gezapige burgerlijke Brugse goegemeente, maar nu kan ik ertegen want nu aanbid ik u ook.
Al denk ik dat mijn redenen om u te aanbidden ver verwijderd liggen van de goedkope vulgaire volkse sentimentele dweepzucht van de gemiddelde Brugse koetsier, kantklosster, touwslager en fietsenmaker die uw werk niet kennen maar zich gedwongen voelen om u te vereren omdat het zo hoort wanneer je in Brugge woont, en omdat ze u kennen van de onwrikbare devotie en de hartstochtelijke natuurlyriek. En van het grappige moraliserende gedicht Boerke Naas.
Ik hou van u omdat u een genadeloze compromisloze koortsige experimentele onbevreesde sjamanistische woordkunstenaar was.
Ik hou van u omdat u de wigwam en de zwarte magie naar Brugge bracht.
Omdat u anarchistisch en baldadig was, muzikaal en onverschrokken.
Vis, indiaan, priester, beschermheer van de doofstommen, paria, ster, homoseksueel.
Niet voor één gat te vangen: sant in eigen land, maar tevens verbannen uit diverse verenigingen en seminaries vanwege verregaande homo-erotische lusten en kwellingen.
Al wordt me soms verteld dat die verbanningen dichterlijke overdrijvingen zijn, romantische fabeltjes.
En die homo-erotische lusten en kwellingen werden uiteraard verzonnen door perverse progressieve linkse literatuurwetenschappers die de nalatenschap van Guido Gezelle willen bezoedelen en recupereren (ha ha ha).
Ik ben blij dat u een paria en een homoseksueel was. Zo valt het me makkelijker om u te begrijpen en te waarderen, zo krijgen uw gedichten een grotere diepgang en onvermoede donkerte, een strijd met de eigen demonen en neurosen.
Globetrotter en pyromaan, stoïcijnse branieschopper en wellustige katholiek. Ook die gedaanten hebt u aangenomen.
Hypocriete gelovige? Nee, nooit. Uw godsvrucht valt niet te loochenen, maar die devotie was net als bij de meeste mensen: veelzijdig, veelvormig, grillig, conflictueus, duister, weifelend, wankelend, ambigu.
U werd geboren in de Rolweg, net als mijn muze en baken: Omer Minnebo, ‘de oude kruisboogschutter’.
Hij dweept met u en plaagt me soms: ‘De gedichten van Guido Gezelle rijmen tenminste, en ze zijn begrijpelijk. Jouw gedichten daarentegen rijmen nooit en er komen teveel bedeesde zeepzieders en blasfemische horlogemakers in voor.’
Toch durf ik te geloven dat ik in uw voetsporen treed, Guido Gezelle, en dat u met monkelende mildheid en ondubbelzinnige appreciatie mijn moedige poëtica gadeslaat vanuit het vagevuur.
Al klinkt dat wel een beetje melig.
U was het zorgelijke angstvallige kind van een schizofrene moeder en een kille ascetische vader.
Denk ik.
Maar wacht… mag ik nog even terugkeren naar Meneer Devriendt?
De charismatische flamboyante woeste doch tevens zeer bedeesde introverte sombere en pokdalige tekenleraar aan wie ik een roos had moeten schenken, maar nu is het te laat.
Hij is nog steeds prachtig.
Ik zie hem soms parmantig rondwandelen in de straten rond het Verbrand Nieuwland.
Daar heeft hij zijn atelier, daar schildert hij dode hazen, geblinddoekte nimfjes en opgezette fazanten op minuscule canvassen.
Revolvers ook. En hoge hakken. Maar toch vooral veel dode dieren.
Lieve Guido Gezelle, is het te laat om een roos te schenken aan Meneer Devriendt?
Is het ooit te laat?
Wat vindt u?
Wees eerlijk.
Veel liefs,
Delphine

Gezellehuis