De wijk waar de nieuwe Stadsschouwburg werd gebouwd, was eeuwenlang het commerciële hart van de stad. De Reie stroomde er en rond het oude Beursplein stonden verschillende natiehuizen. Aan het einde van de 18e eeuw wordt de Reie dichtgelegd en verhuist de havenactiviteit naar de rand van de stad. De wijk behoudt niettemin zijn middeleeuwse structuur. De straatjes zijn donker en smal. Er zijn een aantal grote bouwblokken, waaronder de Comedie (Salle de Spectacle), maar er zijn even goed kleine huisjes. Er woont en werkt een mix van arm en rijk: ambachtslieden, een apotheker, kleermaker, smid, … De kelders zijn vaak verhuurd aan brouwers. In enkele cabarets en kleine kroegjes wordt aan illegale prostitutie gedaan. Ze bezorgen de wijk een slechte naam. De politie moet er regelmatig orde op zaken stellen.
De voorgeschiedenis van de Stadsschouwburg gaat 275 jaar terug in de tijd. Een aantal gegoede burgers richt in 1746 een vereniging van musici op om het muziekleven in de stad te promoten: het ‘Concert de Musique’. De vereniging organiseert salon- en kamerconcerten op wisselende locaties. Omdat ze voor grotere producties op Gent, Brussel of Antwerpen zijn aangewezen, zoeken ze tien jaar later een eigen gebouw voor operavoorstellingen, concerten en bals. Ze kopen het pand ‘De Grandt’ op de hoek van de Vlamingstraat en de Eistraat. Dat wordt in 1756-1757 verbouwd tot Comedie. 75 jaar later zal de concert- en theaterzaal die dan aan renovatie toe is, verdwijnen voor de bouw van een nieuwe schouwburg.
Jean Brunon Rudd (Brugge 1792 – 1870) is 40 jaar lang actief als stadsarchitect. Al in 1847 krijgt hij de vraag om een plan op te maken voor het dempen van een deel van de Spiegelrei om daar een nieuwe schouwburg te bouwen. Een jaar later komt de jonge Brugse architect Isidore Alleweireldt (Brugge 1824 – Oostende 1892) tot de conclusie dat de schouwburg bij voorkeur in de buurt van de oude Comedie zou moeten worden gebouwd. Burgemeester Boyaval heropent de discussie in 1864. Stadsarchitect Rudd krijgt de opdracht een nieuwbouw te tekenen op de plek van de oude Comedie. Het project krijgt een boost als schepen Van Nieuwenhuyse een pleidooi houdt voor een grotere, vrijstaande schouwburg. In 1865 dienen vijf architecten een voorstel in. Uiteindelijk valt de keuze op het ontwerp van Gustave Saintenoy. Hij zal de schouwburg tussen 1867 en 1869 realiseren.
Gustave Saintenoy is een relatief jonge architect uit Brussel. Hij is 33 als hij zijn ontwerp in 1865 indient. Het plan van Saintenoy voorziet een schouwburg volgens de regels van de kunst. Hij herwerkt zijn ontwerp in 1866, haalt een koepel weg boven de foyer en past de afmetingen wat aan. De trappen worden verbreed. De zaal heeft een ellipsvorm, omwille van de akoestiek. In de meeste theaters is trouwens een evolutie te zien van een langwerpige naar een min of meer ronde of ellipsvormige zaal.
Het publiek komt naar het theater om te luisteren en te kijken. Naargelang de rang is de zichtbaarheid beter. Het onderscheid vertaalt zich in het zitcomfort en in de prijzen. Er zijn zitjes in verschillende maten en vormen. De rangen hebben ook aparte toegangen. Het podium is hellend, in functie van de zichtbaarheid. Brillen en vooral theaterkijkers helpen om de acteurs beter te zien. Links en rechts van de orkestbak bevinden zich de loge van de burgemeester en de loge van de gouverneur. Die loges dienen vooral om gezien te worden.
Zowel de Comedie als de nieuwe Stadsschouwburg worden geleid door tijdelijke directeurs. Ze kunnen solliciteren en als ze worden aangesteld, dan moeten ze hun “troupe” samenstellen uit acteurs en muzikanten. De programmering met opéra-comique, comédie en vaudeville moet ter goedkeuring worden voorgelegd. De aanstelling gebeurt meestal voor één jaar. Soms verbreekt de Stad de overeenkomst, in de meeste gevallen geeft de directeur er de brui aan vanwege tegenvallende resultaten. De directeurs komen vaak uit Frankrijk, uit Parijs maar ook dieper uit het land.
Saintenoy besteedt in zijn ontwerp ruim aandacht aan hedendaags comfort. De verlichting werkt op gas. Er is een grote centrale luchter in de theaterzaal. In de vestibule, de trappen, de gangen, de foyer en de salons staan lantaarns, hangen lusters, arm- en wandkandelaars. Hij vindt ook een goede ventilatie ontzettend belangrijk. Het verluchtings- en verwarmingssysteem wordt onder de stoelen van de loges en de parterre geplaatst. Het werkt met kolenbranders die lucht opwarmen die vanop de straat naar binnen wordt gezogen en via kanalen onder de stoelen wordt geblazen. Ook de scène en dienstvertrekken worden zo verwarmd. Er zijn radiatoren en in de salons naast de foyer komen er open haarden met kolenkachels.
Schouwburgen beschikken in de 19e eeuw over hun eigen decors. Gezelschappen reizen per barge (de trekschuit tussen Brugge en Gent) of per trein. Zij brengen enkel kostuums en kleine rekwisieten mee. Kleinere decorstukken bevinden zich in de kelders of aan de trekken in de toneeltoren. Er zijn vandaag nog enkele afschermdoeken van een ‘Fôret’ bewaard. De Brugse schouwburg bezit verder nog een twintigtal zet- en meubelstukken en een zestigtal rekwisieten. De historische collectie rekwisieten en decorstukken in Brugge is de omvangrijkste in Vlaanderen.