Fermer

16 | Een reliekschrijn vol verrassingen | Idesbald

In het koor van de kerk van Onze-Lieve-Vrouw ter Potterie staat een bijzonder mooi reliekschrijn. Het werd ontworpen door Jean de Bethune, een van de bezielers van de neogotiek.

Tot voor enkele jaren stond het reliekschrijn in een eigen nis onder de glasramen. Het schrijn kwam er uit verering voor de Zalige Idesbald, overleden in 1167, wiens stoffelijk overschot in de loden kist in het schrijn rustte. Tenminste, dat dacht men.

Idesbald Van der Gracht was abt van de Duinenabdij in Koksijde tussen 1156 en 1167. Toen men in 1239 besloot zijn stoffelijk overschot op te graven om het binnen de muren van het nieuwe klooster te herbegraven, en daarbij de kist opende, deed men een verrassende ontdekking: zijn lichaam was -bijna 75 jaar na zijn dood- onveranderd gebleven. Het zou ook intact blijven. Bijna 400 jaar later, op het hoogtepunt van de religieuze spanningen tussen de Geuzen en de Spaanse overheerser, werd de kist opnieuw opgegraven, deze keer om ze in veiligheid te brengen. Ze werd geopend en …het lichaam was nog altijd intact.

Vanaf dan kwamen gelovigen het stoffelijk overschot vereren. De loden kist werd overgebracht naar de nieuwe Duinenabdij aan de Potterierei in Brugge, naast het hospitaal van Onze-Lieve-Vrouw-ter-Potterie. De laatste monnik van de Duinenabdij, Nicolaus De Roovere, schonk uiteindelijk het lichaam aan de Potteriezusters.

De verering nam met de jaren voortdurend toe, een Zaligverklaring hing in de lucht. De zusters wachtten die niet af en bestelden bij Jean de Bethune een schrijn dat de kist en het wonderbare gegeven van het intact gebleven lichaam het passende aanzien zou geven. Idesbald werd in 1894 Zaligverklaard en het schrijn kreeg twee jaar later een eigen neogotische nis in de kerk, onder de Mirakelglasramen. Het werd elk jaar op 18 april, Idesbalds feestdag, centraal in de kerk gezet.

Het schrijn was voor gelovigen een bron van religieuze verdieping. Voor kunsthistorici had het een bijkomende verrassing in petto. Het was door de Bethune gedateerd en van zijn monogram voorzien, wat pas recent aan het licht kwam bij een restauratie. Datering, 1892 en monogram, staan op de rug van de beeldjes op de korte zijden.

Maar de grootste verrassing moest nog komen.

In 2015 verschenen de eerste bevindingen van een multidisciplinair onderzoek op het stoffelijk overschot. Wetenschappers van het Koninklijk Belgisch instituut voor Natuurwetenschappen in Brussel, het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium Brussel, de Universiteit Antwerpen en de KU Leuven kwamen na analyses van stalen van het lichaam, de kist en de inhoud van de kist, tot een conclusie die insloeg als een bom.

Het was Idesbald niet.

In de kist lag het stoffelijk overschot van een man die minstens 300 jaar jonger was. Het lichaam was vermoedelijk in textiel gewikkeld geweest. Restjes textiel in de kist werden met de C14-methode tussen 1470 en 1623 gedateerd. De eerste onderzoeksresultaten brachten interessante medische gegevens aan het licht: het betrof een vrij kleine man van middelbare leeftijd met erfelijke aandoeningen: spina bifida -in de volksmond als ‘open rug’ bekend-, een afwijkende naad op de schedel en een opening in een schouderblad.

Het is Idesbald niet maar wie dan wel? Wie is de man in de kist? Het onderzoek loopt door, er circuleren enkele namen, er is DNA-materiaal en identificatie is niet uitgesloten. Wie weet welke verrassingen ons nog te wachten staan!