In de hospitaalapotheek in het voormalige broederklooster van het Sint-Janshospitaal maakten de zusters medicinale bereidingen voor de armen en zieken die verzorgd werden in de grote ziekenzaal. In de achttiende eeuw beschilderden ze grote etiketten of cartouches en schreven er versjes bij.
Dit luchtige en eenvoudige versje is één van de meer dan zestig gedichtjes die in het depot worden bewaard. Ze werden in de achttiende eeuw zorgvuldig neergepend op grote en fraai versierde etiketten of cartouches door de zusters van het Sint-Janshospitaal.
De zusters van het Sint-Janshopitaal hebben eeuwen in de apotheek gewerkt. Vanaf het ontstaan ervan in 1645 tot in de jaren 50 van de twintigste eeuw. In de hospitaalapotheek, gevestigd in het voormalige broederklooster, maakten ze medicinale bereidingen voor de armen en zieken die verzorgd werden in de grote ziekenzaal.
Ondanks hun zware dagtaak maakten de zusters ook tijd voor 'huisvlijt': ze maakten ruim zestig kunstig uitgesneden papieren etiketten, cartouches genoemd. Die beschrijven de bestanddelen die in de apotheek werden gebruikt met hun geneeskrachtige eigenschappen, bereidingswijze, de manier van oogsten of de plaats waar ze groeiden.
De cartouches doen sterk denken aan de opschriften op de blauw-witte apothekerspotten. Ze meten ongeveer 17cm op 18cm en bestaan uit twee delen: het versierde kader en het witte papier waarop de naam en het vers werden neergepend. Dit werd dan achter het kader gekleefd. In een aparte uitsparing staat de Latijnse naam, onder volgt het vierregelig vers achter de tweede uitsparing. Het kader bestaat soms uit gekleurd papier, maar is meestal beschilderd in rood, groen, geel en blauw of een combinatie van twee kleuren. Over een paar werden glimmende snippers gestrooid.
Op het eerste zicht bevatten de cartouches een kakofonie van feitelijkheden, maar als je ze aandachtiger leest is er wel een systeem te vinden. Zo worden vooral zaken beschreven die onmiddellijk waarneembaar zijn, waarbij dus geen achtergrondkennis noodzakelijk is.
Het gaat om eigenschappen die de zusters konden zien, ruiken en proeven: het uitzicht, de geur en de smaak. Maar liefst 29 maal komen woorden zoals soet, koud, heet en bitter voor. Het bewijst dat de zusters-apothecaresses de flora in handen hadden, er aan roken of zelfs ervan proefden. Er wordt op basis van de zintuigen ook vergeleken met andere - voor hen – gelijkaardige planten en kruiden. Scordium (waterloock) ruikt naar look, en Stoechas geurt naar rosemarijn en violet.
Ook de kleur van de planten en kruiden wordt dikwijls vermeld. Wit komt het meest voor, gevolgd door swart, maar ook groen, blanck, bruynste rood, geel, peersch en purper worden gebruikt.
De zusters verduidelijkten ook het onderdeel dat ze gebruikten in hun bereidingen. Zo komen sap en saet elk vier maal voor, maar ook varianten van de woorden blommekens, boom, vrughten, schorsse en kruydt worden gebruikt. Een wortel is lanck en din, de Piper nigrum (zwarte peper) is gherimpelt en de Zinziber (gember) moet knobeligh zijn. Verder staan de cartouches vol kleurrijke woorden als wormachtig, hoeckig, en lanckwerpig en worden aanwijzingen gegeven voor het oogsten en bereiden. Deze raadgevingen zijn zeer praktisch. Cardamoom is bijvoorbeeld taey om kweken en bij Rosa Rubra moet 't wit afghesneden sijn voor het gebruik.
Opvallend is ook de aandacht voor de herkomst van de grondstoffen van de medicijnen. Heel wat van die simplicia zijn afkomstig uit verre oorden. Met zorg werden die vreemd klinkende namen van herkomst neergepend. Het Moluuksche eylandt uyt den oost, Ceylon, Syrie, het Indiaenschen deel der weerelts en het Greetschen Koninkrijck zijn er enkelen van. Eenmaal wordt verwezen naar een plaats dichter bij huis, de Damsche Vaart, amper een paar kilometer verwijderd van het hospitaaldomein. Zo dicht dat de zusters er misschien zelf hun ingrediënten plukten langs de waterkant.
Hoewel in de bovenste uitsparing steeds netjes de Latijnse naam wordt vermeld – of een woord dat daarvoor doorgaat – wordt die 44 maal vertaald naar het Nederlands of Vlaams. Mel wordt bijvoorbeeld honigh en Scordium wordt waterloock. Andere vertalingen zijn waterlis, speerkruyt, rooseboom, safferaen en soet-hout. Waarschijnlijk waren niet alle zusters even vertrouwd met het Latijn en werd voor alle zekerheid ook de lokale benaming toegevoegd. Het feit dat men de flora in het Latijn benoemde wijst wel dat ze streefden naar een professionele en integere benadering van hun beroep als apothecaresse.
Terwijl de meeste zaken heel concreet worden beschreven blijven ze over de medicinale eigenschappen eerder vaag. Waarschijnlijk had dit ook te maken met het ontbreken van diepgaande kennis over de werking van de bestanddelen. Piper album is voor den troost, Scordium heeft een wondere werkyngh en Storax is iets waervan de mens schier gerleeft.
Maar waarvoor dienden deze kunstige etiketten? Farmaciehistoricus J.F. Vandewiele suggereert dat deze werden uitgestald bij de bereiding van het panacee Theriak, een geneeskrachtig mengsel van tot zestig ingrediënten. Twee derde van de ingrediënten op de cartouches stemmen overeen met het Theriakrecept. Vermoedelijk dienden de cartouches, in het Vlaams en op rijm gezet, ook als geheugensteuntje. Omdat de medicinale eigenschappen ook apart staan vermeld, lijkt het er sterk op dat de simplicia ook in andere bereidingen werden gebruikt.
Deze ontroerende staaltjes van kloosterhuisvlijt zijn unieke Brugse tijdsdocumenten uit de 18de eeuw. Gelijkaardige etiketten komen niet voor in andere farmaceutische en medische collecties.