In aantallen is de volkskundige collectie de grootste deelcollectie van Musea Brugge, met naar schatting 35.000 objecten. Tegelijk is het de deelcollectie die de grootste achterstand heeft op vlak van registratie.
Momenteel zijn ongeveer 16.800 objecten opgenomen in het collectieregistratiesysteem Adlib. In functie van de verhuis naar de Erfgoedfabriek is de afdeling Collectie gestart met een inhaalbeweging in de registratie van de volkskundige collectie. Elk object wordt gereinigd of ontstoft, kort beschreven in Adlib, gefotografeerd, gelabeld en ingepakt. Daarbij konden de conservatoren rekenen op de hulp van museumassistenten en sinds kort ook van enkele vrijwilligers van de Vrienden van Musea Brugge.
Deze versnelde registratie zal een beter beeld geven van de samenstelling en sterktes van de volkskundige collectie. Een belangrijke deelcollectie is de verzameling ‘ambachten’: afgewerkte producten, grondstoffen en werktuigen afkomstig uit ambachtelijke ateliers uit Brugge en nabije omgeving. Voormalig conservator van het Volkskundemuseum Willy Dezutter (conservator van 1973 tot 2007) voerde op dit vlak een actief verzamelbeleid.
Wanneer in Brugge een oude ambachtelijke werkplaats zijn activiteiten stopzette, probeerde hij de volledige inboedel aan te kopen. Op die manier wordt het hele ambachtelijke proces gedocumenteerd. “De voorschoot van de smid is voor het museum even belangrijk als het prachtige aambeeld”, aldus conservator Dezutter. Zo kwamen de inboedels van o.m. een schoenmaker, muziekinstrumentenfabriek, smidse, apotheek, suikerbakkerij, drukkerij en drie hoedenmakers in de volkskundige collectie van Musea Brugge terecht.
Ondertussen zijn we ook gestart met de registratie van de verzameling hoeden en hoedenmallen. De hoeden en mallen zijn afkomstig uit drie Brugse hoedenmakerijen: J. en A. Hellebaut-Bassens, Florent Machiels en ‘Nella’ Cornelia Vertriest. De uitbundige variëteit aan hoedenvormen, gebruikte materialen en versiering getuigt van een modefenomeen dat ooit alomtegenwoordig was in het straatbeeld.
“T’is den oet diet toet”, zong de Brugse cabaretier Willy Lustenhouwer. Tot de jaren 1960 droeg namelijk iedereen een hoed of een andere vorm van hoofddeksel. Het type hoofddeksel dat je droeg zei namelijk veel over je sociale status. Een minister, directeur, burgemeester of arts droeg een hoge cilinderhoed. Daarmee lieten zij letterlijk zien dat zij zich boven het gewone volk verheven voelden. En het gewone volk droeg een pet, vandaar de uitdrukking ‘Jan met de pet’. Meer variëteit was er in de dameshoeden, die veel modegevoeliger waren. Met een hoed kon een dame van stand uiting geven aan haar unieke stijl en persoonlijkheid.
Om deze variëteit aan hoeden te kunnen maken, had elke hoedenmaker een ruim assortiment aan houten hoedenmallen of hoedenblokken, gezaagd, uitgesneden en gepolijst door bekwame houtbewerkers. In de volkskundige collectie zijn meer dan 150 hoedenmallen bewaard gebleven. Sommige hoedenmallen dienden enkel om vorm te geven aan de bol of kroon (het gedeelte van de hoed rond de schedel) of aan de rand, terwijl anderen ensembles zijn met kroon en rand. Het hoedenmateriaal (wolvilt, haarvilt, stro) werd eerst gestoomd en vervolgens over de houten mal getrokken om te laten drogen. De vezels namen dan de vorm aan van de hoedenbol of -rand.
Vandaag de dag zijn hoeden grotendeels uit het straatbeeld verdwenen. Voor de jongeren uit de jaren 1960 was de hoed, die het sociale klassenverschil benadrukte, een symbool van conservatisme en stijfheid. Zij drukten hun identiteit vooral uit met uitbundige kapsels (kuiven, styling krullen, bijenkorf, lange haren…), die een hoofddeksel alleen maar zou verpesten. De hoed beleefde nu en dan nog wel een revival, maar de tijd dat iedereen een hoed of pet droeg, ligt wel al ver achter ons. En geef toe, als je vandaag rondloopt met een hoge buishoed, sla je een mal figuur, tenzij je een goochelaar bent...