De registratie en verpakking van de volkskundige collectie vordert met rasse schreden, mede dankzij de enthousiaste inzet van vrijwilligers. Na de hoedencollectie, is het nu tijd voor de gevarieerde collectie ‘volkskundig textiel’. Naast merklappen, kant- en borduurwerk, gehaakte dekens, wollen onderbroeken en gestopte sokken bevat die collectie ook veel doop- en communiekleren. Met de meimaand in het vooruitzicht zetten we graag enkele opmerkelijke communie-objecten in de kijker.
Vóór de jaren 1970 vierden bijna alle Vlaamse kinderen hun eerste of plechtige communie, en dat verliep doorgaans volgens een vast stramien. De hele gemeenschap - parochie, familie, buren en vrienden – leefde mee toe naar het moment van de eerste of plechtige communie van een kind. Zelfs tantes, nonkels, neven en nichten die veraf woonden, kwamen meevieren.
De kinderen leefden er maandenlang naar toe. Tijdens de catechese of ‘vorming’ leerden zij ‘zelfstandig’ te getuigen van hun geloof aan de hand van grondig ingeoefende en van buiten geleerde antwoorden en verklaringen. De communie betekende voor veel kinderen ook voor de eerste keer naar de kleermaker en de fotograaf, voor de eerste keer in volwassen kledij en voor jongens voor het eerst een lange broek, het eerste zakgeld en voor sommigen zelfs de eerste sigaret.
Op de dag van hun eerste of plechtige communie droegen de meisjes een witte jurk met witte handschoenen, een witte beurs en vaak ook een kroontje op het hoofd met een doorzichtige voile. Het leken wel kleine bruidjes. Wit is de kleur van het stralende, goddelijke licht en de eeuwigheid, in tegenstelling tot bonte kleuren die naar het wereldse bestaan verwijzen. Het is ook symbool voor de zuiverheid en onschuld van het kind. Het bloemenkroontje maakt duidelijk dat het communiefeest een echt lentefeest is en refereert naar de kroontjes die de meisjes droegen tijdens Mariaprocessies in mei of bij traditionele Pinksterfeesten.
De kleur wit is ook aanwezig op de communiekledij van de jongens, in de vorm van een grote strik op hun linkerarm. De witte strik contrasteerde mooi met hun donkere herenkostuum. Ook geliefd als communiekledij was het matrozenpakje met de typische brede kraag (braniekraag). Het contrast tussen de stoerheid van matrozen en de kinderlijke schoonheid wekte de vertedering van de ouders op.
Niet alleen in de textielcollectie, maar ook de volkskundige collectie ‘werken op papier’ bevatten communie-objecten. Zo hebben we een rijke verzameling communieprentjes en –diploma’s van 1840 tot 1960 die een mooie evolutie laten zien van druktechnieken, stijlkenmerken en iconografie.
Aanvankelijk deelde de pastoor heiligenprentjes - ‘sanctjes’ - uit aan de kinderen als herinnering aan de eerste communie of als beloning voor goede prestaties in de catechismuslessen. Vanaf de jaren 1850 ruimden de traditionele ‘sanctjes’ stilaan plaats voor wandprenten in groter formaat, de zogenaamde communiediploma’s. Dit gebruik kwam over uit Frankrijk, waar het merendeel ook werd gedrukt. De diploma’s dienden als wandversiering en moesten de gelovigen levenslang herinneren aan de goede voornemens die zij op de dag van hun eerste communie hadden gemaakt. Net zoals de heiligenprentjes werden de diploma’s geschonken door de pastoors. De iconografie van de diploma’s verwees vaak rechtstreeks naar het communiegebeuren, zo is een veelvoorkomend thema het Laatste Avondmaal. Parijse uitgevers brachten ook prenten uit met kinderen in feestelijke kledij die aanschuiven in de kerk om hun eerste communie te ontvangen.
Op het einde van de negentiende eeuw kenden de kleine communieprentjes een revival. De nieuwe toegepaste chromolithografie of kleurensteendruk van de Parijse drukkersateliers leende zich vele beter voor goedkopere massaproductie van de oude kopergravure. Nu deelden de pastoors de prentjes niet langer uit, maar gaven de communicanten ze zelf aan familieleden, vrienden en kennissen. Op de keerzijde stond dan een gedrukte tekst met de naam van de communicant en de plaats en datum van de plechtigheid. In die periode kwamen ook de pronkerige, uitvouwbare kaarten in 3D (“kijkkastjes”) uit Frankrijk. Die werden door de peter, meter of een ander naast familielid aan de feesteling geschonken.
Onder meer Guido Gezelle begon zich steeds meer te keren tegen de “onbetamelyke en schrikkelyk diere kant Santjes, kykkastjes, huizekotjes, bloemtjes en diergelyke godvruchtige of ongodvruchtige speeldingskens.” In 1864 richtte hij mee de Brugse Heilige Beeldekensgilde op die de verspreiding van ‘verantwoorde’ bidprentjes tot doel had. Twee Brugse drukkersbedrijven legden zich toe op de productie van religieuze prenten: Vande Vyvere-Petit en de Sint-Augustinusdrukkerij (Desclée de Brouwer). In plaats van de Franse “kantprentjes” met mooi uitgedoste communicanten produceerden zij neogotische prenten met een “zuiver religieus” geïnspireerde iconografie. De Brugse religieuze prenten veroverden al snel de internationale markt.
De volkskundige collectie bevat ook een aantal communiefoto’s. Zij tonen kinderen die plechtig of engelachtig poseerden in een geschilderd decor, met het kerkboek in de hand, staande naast een communiebank of een meubel uit een burgerlijk salon. Eind 19e eeuw werden fotoportretten alleen gemaakt voor de meer gegoede families, als aandenken aan bijzondere gelegenheden zoals de eerste of plechtige communie. Later verspreidde dit gebruik zich over de bredere bevolkingslagen. Een bezoek aan de fotograaf en het hele kledingritueel vooraf lieten bij de communicanten vaak een diepere indruk na dan de plechtigheid zelf.
Bij het communiefeest horen ook geschenken. Geen speelgoed of smartphone, maar een mooi ingebonden missaal, een wijwatervaatje, een paternoster met parelmoeren kralen, een zilveren kruisje en soms ook een fiets, een polshorloge, gouden oorringen, een vulpen, een passerdoos, een naaidoos voor de meisjes of een zilveren sigarettendoos voor de jongens.