In deze gereconstrueerde 19de-eeuwse schoenmakerij ziet u hoe de toenemende mechanisatie zijn intrede doet in een traditioneel arbeidsintensief ambacht.
Een geoefend vakman heeft een volledige dag nodig om een paar schoenen te maken. Zijn leven staat in schril contrast met dat van zijn rijke klanten. De schoenmaker is een thuiswerker die, omdat hij een stukloon krijgt, maar weinig verdient.
Schoenen worden gemaakt van fijne materialen zoals leer en zijde, waardoor alleen de betere klasse ze zich kan veroorloven. Tot de mechanisatie van het productieproces in de jaren 1920, blijven schoenen voor armere mensen een zeldzaam goed. Zij dragen klompen van bij de klompenmaker, een ambacht waar u meer over te weten komt in zaal 3. De schoenmaker snijdt het leer met een bijzonder scherp mes. Om zich te beschermen, draagt hij een schort met een leren borstlap. Terwijl hij werkt, zit hij op een pekstoel, een lage stoel op een houten platform. Zo houdt hij niet alleen zijn voeten warm, maar hangt ook het te bewerken leer niet op de grond.
Alle messen, maar ook een hamer, elzen, een leesthaak, raspen en een wetsteen hangen of liggen in een alaam- of werkbak, naast de vakjes met de nagels. Op de grond ligt een klopsteen of klopklei. De zoolkantijzers en de polijster warmt hij in een speciaal petroleumvuurtje.
In de vitrinekasten tonen we u een selectie schoenen van de 18de eeuw tot de jaren 1920.