Speelgoed en vermaak is van alle tijden en klassen, maar kent pas na de jaren 1950 – met de opkomst van massaconsumptie - zo’n grote variatie aan mogelijkheden. Tot dan spelen kinderen voornamelijk met zelfgemaakt speelgoed uit recuperatiemateriaal en gebruiken verder hun fantasie om zich te vermaken. Ze spelen met ballen, tollen, diabolo’s, knikkers, jojo’s, bikkels, stokken en houten zwaarden… Hun grootste speelterrein bevindt zich buiten; ze klauteren in bomen of spelen verstoppertje. In de winter schaatsen ze op de bevroren vijvers of beekjes en met een steen of stuk krijt toveren ze een hinkelspel op de stoep. Hierbij hinkelen ze van de aarde naar de hemel, symbolisch voor de weg die hun zieltjes later ook zullen afleggen.
Het oudste speelgoed bestaat uit klei of hout. Eind 18de eeuw komt daar kleurig bedrukt papier en karton bij, wat bijvoorbeeld gebruikt wordt bij de blokkenpuzzels. Vanaf de 19de eeuw wordt het door de technische vooruitgang mogelijk mechanisch speelgoed van blik te ontwerpen en te produceren. Door de industrialisering kan meer en meer speelgoed op grotere schaal in fabrieken gemaakt worden.
Pas vanaf de 18de eeuw komt het ‘spelend leren’ in zwang, waarbij meer aandacht komt voor geestelijke en creatieve ontwikkeling. Zo zijn de eerste legpuzzels eigenlijk verknipte landkaarten, bedoeld om de kinderen aardrijkskunde bij te brengen. Ook sommige gezelschapsspelen, zoals in de vitrine te zien, spelen hierop in. Aan de hand van het spel leren kinderen de dagtaken van een missionaris in Congo kennen of de belangrijkste economische productieplaatsen in België ontdekken. Ook bouwdozen en constructiespeelgoed
hebben een pedagogische waarde. Bij de prentblokkendozen moeten de kinderen nog vaste schema’s volgen, maar bij de echte bouwdozen
leren ze zelf creatief en constructief hun ideeën uitwerken.
Verder is het speelgoed vaak een weerspiegeling van het latere volwassen leven dat kinderen te wachten staat. Meisjes worden via het spel voorbereid op hun latere rol als vrouw en krijgen hierbij poppen en poppenhuizen met volledige interieurs (waaronder bijvoorbeeld minifornuizen
en keukengerei) om de organisatie in het huishouden te leren kennen.
Jongens worden vooral aangetrokken tot het oorlogsspel, waarbij tinnen soldaatjes en speelgoedgeweren
onontbeerlijk zijn om beroemde veldslagen na te spelen.