Kledij wordt dikwijls thuis en met hand gemaakt. Ze wordt meer dan eens hersteld en zelfs herwerkt tot andere kledingstukken.
Daarnaast bestaat ook confectiekledij, die vanaf 1860 in naaiateliers en met de naaimachine gemaakt wordt. De arbeidsomstandigheden zijn er te vergelijken met de huidige sweatshops.
Voor het betere maatwerk is er de kleermaker. Tot de Tweede Wereldoorlog moet u bij hem zijn voor een net pak, een overjas of een hemd. Hij gebruikt dan wel een naaimachine, maar werkt alles nog grotendeels met de hand af.
In dit kleermakersatelier van omstreeks 1930 zit de meester-kleermaker bovenop zijn werktafel, waardoor de grote stukken stof niet over de vloer slepen. Van hieruit heeft hij een goed zicht op zijn werk en ligt al wat hij nodig heeft binnen handbereik. Verder zorgt de wollen stof op zijn schoot in de winter voor extra warmte. Om zijn rug te sparen, zit hij in kleermakerszit.
Voor een maatpak meet de kleermaker zorgvuldig uw arm- en beenlengte, maar ook uw borstomtrek en taille. Nadat u een stof gekozen hebt uit het aanwezige assortiment, kan hij aan de slag. Hij tekent het ontwerp uit op patroonpapier en zet de uitgeknipte vorm over op de stof met kalk en een rijgdraad. Dan knipt hij de stof, waarbij hij een stukje extra rekent voor de zoom.
Als het kledingstuk op proef aan elkaar genaaid is met een makkelijk los te trekken rijgdraad, nodigt de kleermaker u uit voor een eerste pasbeurt. Hij doet de nodige aanpassingen en naait alle delen nu ook echt aan elkaar. Dan begint hij aan de afwerking: er komt bijvoorbeeld een versteviging in de kraag en een binnenvoering.
De kleding wordt netjes gestreken afgeleverd. De kleermaker gebruikt hiervoor de strijkijzers die hij op zijn typische kachel warmt.
In het atelier voor herenkledij hangen verschillende onafgewerkte kledingstukken. Ze geven u een goed beeld van de verschillende stappen bij het maken van maatkledij. De patroonvormen hangen aan de muur naast de naaimachine en in de etalage toont de kleermaker de nieuwste Parijse modetrends.