De terugkeer van de Vlamingen na de Guldensporenslag, neemt de rest van de muur in beslag. Het is de grootste schildering in de zaal, en dat is niet verwonderlijk: het is ook één van de belangrijkste gebeurtenissen in de geschiedenis van Brugge en Vlaanderen.
Het graafschap Vlaanderen bestond ruwweg uit de huidige provincies Oost- en West-Vlaanderen in België, Zeeuws-Vlaanderen in Nederland en een deeltje van Noord-Frankrijk. Het was een leen van de Franse koning, maar in de praktijk voer het een erg onafhankelijke koers - zo onafhankelijk dat het in een conflict tussen de Engelse en Franse koning de kant van de Engelsen koos. De Fransen vielen daarop Vlaanderen binnen, zetten de graaf gevangen en stelden een Franse landvoogd aan. Het gewone volk koos voornamelijk de kant van de graaf, de rijkere patriciërs, die economisch voordeel haalden uit de Franse bezetting, stonden doorgaans aan de kant van de koning. Op 11 juli 1302 kwam het tot een militair treffen op de Groeningenkouter in Kortrijk. De beide legers waren ongeveer even groot - rond de 8.000 man, schat men - maar de Fransen hadden een enorm voordeel: zij beschikten over beroepssoldaten en hadden 2.500 ridders te paard in de rangen. Vooral de ridders waren een troef: ze waren nagenoeg onkwetsbaar in hun harnas, en een charge van hen kon verwoestende gevolgen hebben. Het hele Vlaamse leger bestond uit voetsoldaten - zelfs de bevelhebbers waren van hun paarden geklommen en hadden tussen hun mannen plaatsgenomen. Dankzij hun slimme opstelling en de overmoed van de Franse bevelhebber Robert Van Artois kregen de Vlamingen toch de overhand. De Franse ridders werden afgeslacht, en de volgende dag verzamelden de Vlamingen 500 paar vergulde riddersporen op het slagveld - vandaar de naam Guldensporenslag. Het was de eerste keer in de geschiedenis dat gewoon voetvolk erin geslaagd was een ridderleger te verslaan. Het nieuws zou als een lopend vuurtje Europa rondgaan, en overal grote weerklank vinden.
De schildering is in drie fragmenten verdeeld. In het eerste fragment, links van de deur, naderen de banierdragers na de slag de stadspoorten van Brugge.
Achter hen, in het tweede fragment, begroeten de Bruggelingen de bevelhebbers van de Vlaamse troepen. De man met de rode schuinbalk door het wapenschild is Gwijde van Namen, een zoon van de graaf van Vlaanderen, Gwijde van Dampierre. Naast hem zien we Willem Van Gullik, herkenbaar aan het wapenschild met de Vlaamse Leeuw. Hij is een kleinzoon van de graaf van Vlaanderen. Gwijde van Namen en Willem van Gullik hadden samen vanuit Brugge het verzet tegen de Franse koning georganiseerd.
In het laatste fragment zien we lekenbroeder Willem van Saeftinghe, de man in de witte pij. Hij was dé held van de guldensporenslag omdat hij de Franse bevelhebber Robert van Artois van zijn paard had weten te sleuren. Van Artois werd meteen daarna afgemaakt door andere soldaten. Rondom Willem van Saeftinghe zien we de schilddragers van de belangrijkste ambachten, en helemaal achteraan verschijnt de eerste wagen met buit en gewonden.
Onderaan de schildering zien we nog de strijdkreet van de Vlaamse troepen: 'Vlaenderen die leu; Vlaanderen de leeuw.'
In de 19de eeuw werd de Guldensporenslag een belangrijk onderdeel van de Vlaamse emancipatiebeweging. Die kwam op voor het gewone, vaak straatarme Nederlandssprekende volk, en verzette zich tegen de uitsluitend Franssprekende Belgische elite. Vooral nadat Hendrik Conscience in 1838 zijn historische roman 'De leeuw van Vlaanderen' had uitgebracht, werd de Guldensporenslag geherinterpreteerd als een opstand van Nederlandstaligen tegen de Franse overheersing. In dat opzicht past deze muurschildering ook uitstekend in het romantische en nationalistische gedachtegoed van de neogotiek.