U ziet het meteen als u binnenstapt: dit is de belangrijkste zaal in het stadhuis. Hier trouwen de Bruggelingen, en hier ontvangt de stad hoog bezoek. Maar deze plek heeft ook nog een essentiële politieke functie: de gemeenteraad vergadert hier. Je kunt dus zeggen dat de stad van hieruit bestuurd wordt. De status van de zaal kunnen we meteen afleiden uit de prachtige bouwelementen en decoraties. Voor we die nader bekijken, vertel ik u graag iets over de bouwgeschiedenis.
Oorspronkelijk was de zaal ingedeeld in twee ruimtes: een grote schepenzaal en een kleinere vestibule. De scheidingsmuur stond ter hoogte van het minnestreelbalkonnetje. De vestibule liep dus ongeveer van de wand met de dubbele deuren tot aan het balkonnetje. De schepenzaal zelf was al van in de middeleeuwen rijkelijk gedecoreerd, zoals paste voor het bestuurscentrum van een bloeiende en vermogende stad. De muren waren beschilderd, en er werd een prachtig hanggewelf aangebracht met bijhorende ornamenten, allemaal gebeeldhouwd en geschilderd door de beste vakmensen. Een goeie vijfhonderd jaar later, op het eind van de 19de eeuw, doet de schepenzaal dienst als stadsbibliotheek. De stadsarchitect Louis Delacenserie krijgt de opdracht die bibliotheek samen met de vestibule om te vormen tot één grote feestzaal. Hij laat de scheidingsmuur uitbreken, het hanggewelf doortrekken, en nieuwe decoratie-elementen maken waar dat nodig is. Er zijn op dat moment nog wel wat sporen van de oorspronkelijke, 500 jaar oude, muurschilderingen maar die zijn te verweerd, en men besluit de zaal helemaal opnieuw te laten beschilderen. De muurschilderingen die u nu ziet, stammen dus uit het einde van de 19de eeuw.
De muurschilderingen worden toevertrouwd aan kunstschilder Albrecht Devriendt. Hij zet zijn concept op papier in 1887, maar het zal nog acht jaar duren voor hij ook echt aan het werk kan. Het is de bedoeling om belangrijke episodes uit de vaderlandse geschiedenis af te beelden, maar allerhande commissies moeten het eerst eens zien te worden over de keuze van die taferelen.
In 1895 kan Devriendt eindelijk beginnen aan de uitvoering.
De muurschilderingen behoren tot de neogotiek, een stijl die erg populair was in de 19de eeuw in heel Europa. De neogotische beweging greep vormelijk terug naar de middeleeuwen, en naar de gotische kunst. Ze stelde ambachtelijk handwerk boven industriële productie, en nam afstand van het strenge, sobere classicisme. Inhoudelijk was neogotiek vaak christelijk geïnspireerd, romantisch en nationalistisch. Ze zag de middeleeuwen als een heroïsche tijd waarin mensen verbonden waren door hun geloof, hun vorst, en hun gezamenlijke afkomst - hun identiteit hing nauw samen met het volk waartoe ze behoorden.
Ook voor de technieken die Albrecht Devriendt hier in Brugge toepaste, greep hij terug naar het neogotische gedachtegoed. Voor muurschilderingen zou de frescotechniek een voor de hand liggende keuze zijn, maar die is Italiaans van oorsprong, en paste volgens Devriendt dus niet in de Vlaamse gotiek. In de plaats daarvan koos hij voor wasschilderen of encaustiek - het vermengen van pigment met hete bijenwas - omdat hij dat als typisch Vlaams beschouwde.
Albrecht Devriendt voerde de schilderwerken samen met de Brugse kunstschilder Emiel Rommelaere uit. In 1900 sterft Albrecht onverwacht, en neemt zijn broer Juliaan het van hem over. Die heeft hen allebei vereeuwigd in het groepstafereel over de inhuldiging van de nieuwe vaart, links van de deur waarlangs u bent binnengekomen.
Nog een opvallend element in de gotische zaal is het minnestreelbalkonnetje, vlakbij de deur waarlangs u bent binnengekomen. De naam zegt al waar het voor diende: muzikanten speelden er in de middeleeuwen tijdens bijeenkomsten.
Tijd om even wat dieper in te gaan op de decoratieve elementen van de gotische zaal. We beginnen helemaal bovenaan, op het plafond. Op de plek waar de ribben van het gewelf elkaar kruisen vinden we de gewelfsleutels. Er zijn er 44 in het totaal, waarvan 30 originele uit de 14de eeuw, en 14 die bij de verbouwing op het einde van de 19de eeuw gemaakt zijn. Ze bevatten Bijbelse scènes en personages, en ook enkele heiligen.
De terugkeer van de Vlamingen na de Guldensporenslag, neemt de rest van de muur in beslag. Het is de grootste schildering in de zaal, en dat is niet verwonderlijk: het is ook één van de belangrijkste gebeurtenissen in de geschiedenis van Brugge en Vlaanderen.
Het graafschap Vlaanderen bestond ruwweg uit de huidige provincies Oost- en West-Vlaanderen in België, Zeeuws-Vlaanderen in Nederland en een deeltje van Noord-Frankrijk. Het was een leen van de Franse koning, maar in de praktijk voer het een erg onafhankelijke koers - zo onafhankelijk dat het in een conflict tussen de Engelse en Franse koning de kant van de Engelsen koos. De Fransen vielen daarop Vlaanderen binnen, zetten de graaf gevangen en stelden een Franse landvoogd aan. Het gewone volk koos voornamelijk de kant van de graaf, de rijkere patriciërs, die economisch voordeel haalden uit de Franse bezetting, stonden doorgaans aan de kant van de koning. Op 11 juli 1302 kwam het tot een militair treffen op de Groeningenkouter in Kortrijk. De beide legers waren ongeveer even groot - rond de 8.000 man, schat men - maar de Fransen hadden een enorm voordeel: zij beschikten over beroepssoldaten en hadden 2.500 ridders te paard in de rangen. Vooral de ridders waren een troef: ze waren nagenoeg onkwetsbaar in hun harnas, en een charge van hen kon verwoestende gevolgen hebben. Het hele Vlaamse leger bestond uit voetsoldaten - zelfs de bevelhebbers waren van hun paarden geklommen en hadden tussen hun mannen plaatsgenomen. Dankzij hun slimme opstelling en de overmoed van de Franse bevelhebber Robert Van Artois kregen de Vlamingen toch de overhand. De Franse ridders werden afgeslacht, en de volgende dag verzamelden de Vlamingen 500 paar vergulde riddersporen op het slagveld - vandaar de naam Guldensporenslag. Het was de eerste keer in de geschiedenis dat gewoon voetvolk erin geslaagd was een ridderleger te verslaan. Het nieuws zou als een lopend vuurtje Europa rondgaan, en overal grote weerklank vinden.
De schildering is in drie fragmenten verdeeld. In het eerste fragment, links van de deur, naderen de banierdragers na de slag de stadspoorten van Brugge.
Achter hen, in het tweede fragment, begroeten de Bruggelingen de bevelhebbers van de Vlaamse troepen. De man met de rode schuinbalk door het wapenschild is Gwijde van Namen, een zoon van de graaf van Vlaanderen, Gwijde van Dampierre. Naast hem zien we Willem Van Gullik, herkenbaar aan het wapenschild met de Vlaamse Leeuw. Hij is een kleinzoon van de graaf van Vlaanderen. Gwijde van Namen en Willem van Gullik hadden samen vanuit Brugge het verzet tegen de Franse koning georganiseerd.
In het laatste fragment zien we lekenbroeder Willem van Saeftinghe, de man in de witte pij. Hij was dé held van de guldensporenslag omdat hij de Franse bevelhebber Robert van Artois van zijn paard had weten te sleuren. Van Artois werd meteen daarna afgemaakt door andere soldaten. Rondom Willem van Saeftinghe zien we de schilddragers van de belangrijkste ambachten, en helemaal achteraan verschijnt de eerste wagen met buit en gewonden.
Onderaan de schildering zien we nog de strijdkreet van de Vlaamse troepen: 'Vlaenderen die leu; Vlaanderen de leeuw.'
In de 19de eeuw werd de Guldensporenslag een belangrijk onderdeel van de Vlaamse emancipatiebeweging. Die kwam op voor het gewone, vaak straatarme Nederlandssprekende volk, en verzette zich tegen de uitsluitend Franssprekende Belgische elite. Vooral nadat Hendrik Conscience in 1838 zijn historische roman 'De leeuw van Vlaanderen' had uitgebracht, werd de Guldensporenslag geherinterpreteerd als een opstand van Nederlandstaligen tegen de Franse overheersing. In dat opzicht past deze muurschildering ook uitstekend in het romantische en nationalistische gedachtegoed van de neogotiek.
Op de muur, links van de schouw, zien we hoe Filips de Goede in 1430 de ridderorde van het Gulden vlies instelt ter gelegenheid van zijn huwelijk met Isabella van Portugal. Aan het hoofd staan van zo’n exclusieve orde gaf zijn dynastie meer aanschijn en het was ook een manier om de banden met de ridders aan te halen en ze te verenigen rond begrippen als eer, dienstbaarheid en trouw.
Filips en Isabella zitten centraal op de troon, boven hen hangt het wapen van Bourgondië met daaromheen het embleem van de ridderorde: een gouden schapenvacht aan een ketting. Boven de troon lezen we 'Aultre naray', oud-Frans voor 'Ik begeer geen ander.' Dat was het devies dat Filips de Goede ter gelegenheid van zijn huwelijk had aangenomen, en het werd ook op het Gulden Vlies aangebracht. Centraal zien we hoe een ridder in een rood gewaad trouw zweert op de bijbel.
Vlaanderen maakte in de 15de eeuw deel uit van Bourgondië, het gebied waarvan Filips de Goede hertog was. Filips had een schitterende hofhouding en onder hem maakte de Vlaamse kunst een bloeiperiode door, met onder meer de schilders Jan Van Ecyk en Rogier Van der Weyden. Hij stierf in Brugge op 15 juni 1467, zijn hart en ingewanden bleven bewaard in de Sint-Donaaskerk, tot die in 1799 afgebroken werd.
In dit tafereel zien we hoe Diederik van den Elzas, graaf van Vlaanderen, bij zijn terugkeer van de tweede kruistocht het Heilig Bloed aan Brugge schenkt. Dat zou het bloed zijn dat uit Jezus' zijde vloeide toen hij aan het kruis doorboord werd met een lans. Het wordt bewaard in de Heilig-Bloed-basiliek hier vlakbij het stadhuis, en is nog altijd één van de populairste relieken in België. Ieder jaar wordt het de stad Brugge rondgedragen in de bekende Heiligbloedprocessie.
De knielende man is graaf Diederik, achter hem zien we zijn vrouw, Sybilla van Anjou. Het opschrift luidt: 'Grave Diederick geeft thelich bloed an Brugghe,' en daarna weer een Latijnse datum: de 11de eeuw.
De monumentale schouw dateert uit het einde van de 19de eeuw, en is een geschenk van het provinciebestuur. Dat had na een brand in het provinciaal hof een paar jaar in het stadhuis mogen vergaderen en wilde de stad bedanken voor die gastvrijheid. De tekst op de schouw komt uit een keure van 1305 waarin Robrecht de Béthune, graaf van Vlaanderen, de vrijheid van alle Bruggelingen bevestigt.
Boven de taferelen zien we een fries met ranken en de heraldische motieven van de Brugse gilden - de middeleeuwse verenigingen van ambachtslieden. Nog daarboven vinden we een reeks van 34 personen die een belangrijke rol hebben gespeeld in de geschiedenis van de streek en de stad Brugge. Sommigen kent u al van de taferelen, maar er is er één op wie we uw aandacht nog even willen vestigen. In de rechterhoek van de zaal, boven het tafereel van het Sint-Jansziekenhuis, staat Robrecht vander Beurse afgebeeld. De familie Vander Beurse had vanaf de dertiende eeuw een herberg in Brugge, waar handelaars elkaar ontmoetten om zaken te doen. Het plein voor de herberg werd gaandeweg naar de familie genoemd, en de handel werd steeds meer gestructureerd en gereglementeerd. Tijdens de zakenuren mochten bijvoorbeeld alleen de zogenaamde beurskoopmannen het plein op. Vanop die plek verspreidde het concept beurshandel en het woord beurs zich over de hele wereld. Het wordt nog altijd in veel talen gebruikt, en het is dus oorspronkelijk afkomstig van de Brugse familie Vander Beurse.
Als we de ribben naar beneden volgen, zien we dat ze uitmonden in een console. Die stellen de maanden van het jaar en de vier elementen - water, vuur, aarde en lucht - voor.
De vier elementen worden traditiegetrouw uitgebeeld door goden uit de klassieke oudheid. De maanden worden uitgebeeld met typische activiteiten: garen spinnen in januari, een liefdestafereeltje in april, de oogst in augustus…
De namen zijn pas in de 19de eeuw aangebracht, en blijkbaar is er toen toch een en ander fout gegaan: sommige elementen hebben de naam van een maand opgeplakt gekregen, en een paar maanden zijn ook verkeerd benoemd.
Opmerkelijk is dat de Oud-Nederlandse namen gebruikt worden, en niet het officiële - januari, februari enzovoort. Dat past bij weer het neogotische gedachtegoed.
De gotische zaal telt 16 consoles, 9 originele en 7 uit het eind van de 19de eeuw. Jan van Valenciennes, met wie we kennis hebben gemaakt toen we het over de beelden van de buitengevel hadden, heeft ook hier de originele 14de-eeuwse consoles gebeeldhouwd.
Het opschrift in gotische letters luidt: 'In St-Jans gasthuis zijn de arme zieken verzorcht'. Het Sint-Janshospitaal gesticht in de 12de eeuw was in de middeleeuwen het grootste ziekenhuis van de stad. Ook de armen en pelgrims werden er opgevangen door de zusters en broeders. Op de schildering zien we een zuster die brood uitdeelt. Vandaag is het Sint-Janspospitaal een museum waar u niet enkel kennismaakt met het hospitaalverleden, maar er ook 6 prachtige werken van de Vlaamse primitief Hans Memling kan bewonderen.
'Dat alle coopmanne van der Duutscher tonghe ziin vry te commene te varen te blivene int land' luidt het opschrift bij de volgende schildering: 'Alle handelaars die Duits spreken zijn vrij om het land binnen te komen, er rond te reizen en er te blijven.' In het tafereel zien we een Brugse magistraat die privileges toekent aan de Teutoonse Hanze, de vereniging van Duitse handelssteden. Door hen privileges toe te kennen verzekerde de stad zich ervan dat ze hun handel niet elders naar toe verplaatsten.
De Duitse koopmannen staan rechts, de Brugse ambtenaar zit in het midden, en links van hem zien we een klerk alles ijverig neerpennen. Rechtsonderaan de datum: 13 juni 1360.
Dit tafereel is historisch erg belangrijk: de graaf van Vlaanderen, Filips van den Elzas, kent in 1190 de stadskeure - waarin de stadsrechten vermeld worden - toe aan de stad Brugge. Een ambtenaar leest het charter voor op het balkon van het schepenhuis. Achter hem staan de bisschop en klerken van de graaf. Rechts zien we een heraut met op de borst het wapenschild van de graaf van Vlaanderen. Aan zijn bazuin wappert de banier van Brugge. Op de voorgrond staan de Bruggelingen te juichen.
Dit tafereel doet veel intiemer aan. Jan Van Eyck, de bekendste schilder uit de school van de Vlaamse primitieven, ontvangt de burgemeesters en schepenen van Brugge in zijn atelier. Van Eyck, in het groen gekleed, stelt zijn vrouw Margaretha voor. Links zien we een onafgewerkt luik van één van zijn meesterwerken: de Madonna met kanunnik Van der Paele. Nu te zien in het Groeningemuseum. Door de openstaande ramen vangen we een glimp van het gotische Brugge op.
Dit tafereeltje speelt zich af op de Burg, het plein voor het stadhuis: we zien het winkeltje van Jan Brito, de eerste Brugse drukker die gebruik maakte van gegoten letters. Het pand leunt aan tegen de Sint-Donaaskerk, die 350 jaar later, na de Franse revolutie, afgebroken zou worden. Brito is de man met de baard en de zwarte hoed. Tussen zijn klanten zien we een paar geestelijken van het kapittel van Sint-Donaas, de mannen met de zwarte pijen.
In 1376 vond de eerste steenlegging van dit stadhuis plaats. Centraal zien we een beeld van de heilige maagd Maria van Brugge, in een goudbrokaten mantel. De man met de rode mantel, die de eerste steen gaat leggen, is Lodewijk van Male, de graaf van Vlaanderen. Voor hem knielt een dienaar, die hem een truweel aanbiedt op een groen kussentje. Naast hem staat een koffertje met de stadskeuren. Links kijken de burgemeesters en schepenen zelfbewust toe, rechts zien we een bisschop en zingende koorknapen. De gewone Bruggelingen maken alles mee vanachter de afsluiting.
In de achtergrond merken we nog de toenmalige skyline van Brugge op: links de torens van de Sint-Salvator- en de Onze-Lieve-Vrouwe-kerk, rechts het onafgewerkte belfort. Tussen de torens zien we scheepsmasten, een teken van de economische bloei van de stad dankzij de verbinding met de zee.
Het laatste tafereel op deze muur is weer wat ingetogener. De dichter Jacob van Maerlant kijkt in zijn werkkamer in gedachten verzonken uit het raam. Hij woonde in Damme, een stad die aan de vaargeul tussen Brugge en de Noordzee lag - daarom laat de schilder in het raam in de achtergrond een schip passeren. Van Maerlant werd geboren in 1235 en was in zijn tijd de productiefste en vermaardste dichter uit de lage landen. Misschien hebt u al gehoord van Spieghel Historiael of Der Naturen Bloeme, zijn bekendste werken.
Aan de andere kant van de zaal hebben we zes grote glas in loodramen. Die dateren uit 1897. De oorspronkelijke gebrandschilderde ramen werden verwijderd. Fragmenten ervan bevinden zich nu in de Brugse Gruuthusecollectie.
Op de oostelijke muur hebben we één groot tafereel, verspreid over 2 panelen: de vrije jaarmarkt van Brugge. Het zijn erg levendige schilderingen, met veel beweging, die moeten herinneren aan de rol van Brugge als internationaal handelskruispunt. Op het linkse paneel zien we ondermeer een zwarte valkenhandelaar, en een vrouw die citrusvruchten verkoopt. Als u goed kijkt, ziet u in de achtergrond ook nog een zwarte koopman op een kameel. Op het rechtse paneel zit vooraan een wapensmid te werken. De mannen rechts op de grond zijn Arabische kooplui.
De schilder wil duidelijk wijzen op de centrale plaats die Brugge toentertijd innam in de Europese handel: het was de plek waar handelaars uit het noorden en het zuiden elkaar ontmoetten. De waren die werden aangeboden waren voor die tijd dan ook heel erg divers en exotisch.
Op het eerste tafereel van de volgende muur zien we een erg belangrijke gebeurtenis: een bisschop wijdt in 1404 de nieuwe Zwinvaart in. Die was gedeeltelijk natuurlijk ontstaan door een stormvloed en gedeeltelijk uitgegraven. De nieuwe Zwinvaart zorgde voor een betere verbinding van Brugge met de Noordzee, en was vitaal voor de verdere economische ontwikkeling van de stad. Uiterst rechts, vlak voor de deur, zien we een detail waar we het al over gehad hebben: de man met de baard is Albrecht Devriendt, die de muurschilderingen ontworpen en uitgevoerd heeft tot zijn dood in 1900. Naast hem, met de snor, staat zijn broer Juliaan, die het werk heeft afgemaakt. De twee broers werden geschilderd door Juliaan.