Deze houten poort uit de jaren 1600 sluit nu de Corneliuskapel af. Dat was niet haar oorspronkelijke functie: de Apolloniapoort, zo heet ze, hoorde ooit bij de Apolloniakapel, maar die is verdwenen. Er stonden in het Sint-Janshospitaal vroeger inderdaad ook kapellen in de ziekenzalen.
En een van die kapellen was gewijd aan Apollonia, een heilige uit de Romeinse tijd. Dat is geen toeval, want Apollonia was erg populair in deze streken. Zij werd vooral aangeroepen tegen tandpijn. Die functie van Apollonia had, zoals vaak bij heiligen, alles te maken met hoe zijzelf ooit was gemarteld: haar tanden zouden uit haar mond zijn gerukt met een tang. Vandaar. En vandaar ook haar vaste attribuut: een tang. Het Sint-Janshospitaal bezat een reliek van de heilige. En dat was niet toevallig… een tand!
Je kijkt naar wat heet een muurtabernakel. In een tabernakel bewaarde men de gewijde hosties, die de priester tijdens de eucharistieviering er met veel eerbied uit haalde. Een muurtabernakel zoals dit is een knap stukje interieurarchitectuur. Dit laatgotische exemplaar in zandsteen en met twee koperen deuren dateert van ca. 1477.
Boven de deuren toont het beeldhouwwerk een verhaal uit de laatste dagen van Jezus Christus. Hij is gaan bidden in de Hof van Olijven, in het gezelschap van enkele leerlingen van hem. Maar die zijn in slaap gevallen. Christus knielt en kijkt naar de hemel, op zoek naar contact met God. We zien struiken, bloemen, een beekje, een omheining die de hof oproepen… De andere personages op dit tabernakel zijn profeten met banderollen en musicerende engelen.
In het Sint-Janshospitaal waren twee werelden onlosmakelijk met elkaar verbonden: de wereld van het geloof, en die van de zorg. Hóe fysiek aanwezig geloof voor een middeleeuwer was, toont dit tweeluik van Hans Memling. Het heeft nog de originele lijst en de oorspronkelijke scharnieren.
We zijn in Brugge. Door het raam achter de biddende man zie je de brug over het Minnewater. Wie de man is, vertelt het Latijnse opschrift onderaan: Maarten van Nieuwenhove liet dit paneel in 1487 maken. Hij was toen 23. Van Nieuwenhove draagt een fluwelen wambuis en een overkleed dat met zwart bont is gevoerd. Daaruit blijkt zijn welstand: Van Nieuwenhove behoorde tot een rijke Brugse patriciërsfamilie en werd zelfs burgemeester. Op het glasraam achter hem snijdt zijn beschermheilige, Sint-Maarten, zijn mantel in tweeën om de helft aan een arme te schenken. Op z’n 36ste stierf Maarten van Nieuwenhove.
In dezelfde Brugse huiskamer zitten Maria en Jezus, tot wie Maarten bidt. Jezus neemt een appel aan van zijn moeder. Met andere woorden: hij aanvaardt zijn opdracht, sterven om de mensheid te redden. Maria beseft zichtbaar dat dat het lot van haar zoon is. Links van haar prijken het wapenschild en het devies van de Van Nieuwenhoves: Il y a cause, ‘Niet zonder reden’. Ook de vier identieke medaillons verwijzen wellicht naar de familie: een hemelse hand zaait gouden zaden op de aarde en maakt zo een nieuwe tuin of hof. Van Nieuwen-hove.
Zag je links van Maria de bolle spiegel, met daarin de zittende Maria en de knielende Maarten? Alsof Memling wilde bewijzen dat ze hier écht intiem samen zijn. En dat dit dus realiteit is. Geen visioen.
Dit is Jezus Christus die wacht op zijn kruisiging. Eenzaam zittend op een rots. Nagenoeg naakt. Met neergeslagen ogen, geboeide handen en op zijn hoofd de pijnlijke doornenkroon. Hij berust zichtbaar in zijn lot. Over de rots hangt zijn mantel.
‘Christus op de koude steen’, heet dit type beeld. Het was bijzonder populair in de 15de eeuw en ook nog kort na 1500, toen dit levensgrote exemplaar werd gemaakt. Het stond op het kerkhof van het hospitaal hier. Een dergelijke scène uit het lijdensverhaal van Christus moest bij gelovigen medelijden en inleving opwekken, en zo hun geloof intenser maken.
Pelgrims vereerden in het Heilig Land de ‘koude steen’ waarop Jezus zou hebben gezeten terwijl zijn beulen het kruis klaarmaakten. Ook in opvoeringen van Jezus’ lijdensverhaal was dit een veel gespeelde scène. Wellicht inspireerde dat beeldhouwers en schilders. In de vier biografieën over Jezus’ leven en werk, de evangelies, komt het tafereel niet voor.
Ze blijft fascineren, de jonge vrouw die Hans Memling hier portretteert alsof ze in een open raam zit. Kijk hoe haar vingertoppen op de lijst rusten. Alsof ze onze ruimte wil binnenkomen. Alsof ze zich vlak bij ons bevindt. We zijn in 1480, staat bovenaan te lezen.
Maar kijk vooral naar de dromerige expressie van deze jonge Brugse, die zichtbaar behoort tot de rijke burgerij. Dat verraden haar kleren en haar juwelen, eenvoudig en toch modieus: een halsketting met gouden kruisje en edelstenen, ringen aan haar vingers… Dat haar haren op het voorhoofd zijn geëpileerd en zijn opgestoken in een hoofddeksel, is volgens de mode van haar tijd.
Wie deze vrouw is, weten we niet. We weten wél wat ze niet is: een figuur uit de oudheid, zoals nochtans bovenaan links in de cartouche te lezen staat. Dat is een latere toevoeging, net zoals de tekst onderaan op de wimpel. Die wimpel zelf is dan weer wél authentiek.
Hans Memling was als portretschilder druk beklant. Dit tegelijk realistische en idealiserende prachtportret laat zien waarom.
Heiligen speelden in de ziekenzorg een belangrijke rol, geloofde men. Ze beschermden mensen en ze werden aangeroepen tegen allerlei kwalen. Allemaal hadden ze hun specialisme. En voor of na een gunst schonken gelovigen aan de heilige een ex voto, een soort dankgeschenk, bijvoorbeeld in de vorm van het zieke lichaamsdeel.
Je kijkt naar een monumentaal beeld van zo’n populaire heilige, Cornelius, en we bevinden ons in zijn Corneliuskapel. Cornelius’ mantel is verguld met bladgoud en hij draagt een tiara op z’n hoofd, een aanduiding dat hij paus was. Dat de beschildering zo goed bewaard bleef, is uitzonderlijk voor een beeld van de tweede helft van de 14de eeuw.
Cornelius leefde in de derde eeuw. Zijn vaste attribuut is een hoorn, cornu in het Latijn, en dat woord lijkt op z’n naam: Corn-elius. Vandaar. Cornelius werd aangeroepen tegen de vallende ziekte én hij was ook de beschermheilige van het rundvee. Met en zonder hoorns…
De Corneliuskapel werd gebruikt door de Corneliusgilde. Die promootte zijn verering en hield hier haar erediensten. Volgens een contract met het bestuur van het hospitaal moest de gilde in ruil de kapel opknappen. Maar na een ruzie met de kosteres was het gedaan met de gilde in deze kapel.
Niet met de verering van Cornelius. Veel kinderen in Vlaanderen kregen tot voor kort als hun derde naam Cornelius. Om hen te beschermen voor stuipen.