Hartelijk welkom in het Sint-Janshospitaal! Hier, aan het begin van je bezoek, nodigen we je graag uit om stil te staan. Letterlijk. Laat de ruimte op je inwerken. Je staat in de ziekenzaal van een van Europa’s oudste en mooiste hospitalen uit de middeleeuwen. Vanaf ongeveer 1150 tot diep in de jaren 1800, zeven eeuwen lang, klopten hier mensen in armoede aan, kregen passanten en pelgrims een bed en werden zieken verzorgd.
In de vloer zie je sporen van de fundering van de oudste ziekenzaal. Het vloerfragment dateert uit de 14de eeuw. En zie je de pijler van 20 meter hoog, hier vlakbij? Die bestaat uit één gigantische boomstam. Straks bezoek je ook de hospitaalkerk, die aansluit op deze ruimte, de gigantische zolder met z’n houten gebinte uit de middeleeuwen en de oude hospitaalapotheek. Vergeet na je bezoek zeker niet ook de omgeving te verkennen: zo krijg je een indruk van de omvang van het héle complex.
Maar eerst bezoeken we de oude ziekenzalen. Je ontdekt er onze collectie over ziekenzorg. En over zielenzorg: het lichamelijke en het geestelijke gingen hier inderdaad eeuwenlang samen. Hierdoor komt het dat je straks zowel medische instrumenten ziet als prachtige kunstwerken. Allemaal zijn ze op een bijzondere manier verbonden met dit hospitaal. Met als hoogtepunt de zes werken van de grote schilder Hans Memling, een van de belangrijkste Vlaamse primitieven. Vier van de zes zijn zelfs speciaal voor dit Sint-Janshospitaal gemaakt.
Veel kijk- en luisterplezier!
Je zou het vandaag de dag niet meer zeggen, maar eeuwenlang had het grote hospitaaldomein van Sint-Jans een landelijk karakter. Het lag aan de stadsrand, bij de Reie. Behalve het hospitaal zelf stonden op het domein schuren en stallen, een eigen brouwerij en een bakkerij. Er was een wasplaats en er lag een kruidtuin en een moestuin. Zo’n kruidtuin met geneeskrachtige planten had elk middeleeuws hospitaal. In de moestuin werden groenten gekweekt voor eigen gebruik.
Dit wat naïef geschilderde doek uit de 18de eeuw geeft een goed sfeerbeeld. We zien de westgevels van de ziekenzalen, het klooster van de zusters en een stuk van de tuin. Op het domein wandelen, werken en bidden zusters in hun zwartwitte habijt, en zie je ook hospitaalgasten. Die dragen een jas in de stadskleuren van Brugge: rood, blauw en wit. Links ligt het kerkhof, met onder de grote bomen kruisjes en opnieuw biddende zusters. De begraafplaats besloeg op den duur zowat een vierde van het domein. Ze bleef tot 1803 in gebruik. Nu ligt daar een pleintje, voor de apotheek.
Laatkoppen, vlijmmesjes, klisteerspuiten… Om te begrijpen wat we hier zien moet je weten dat aderlaten, purgeren en het zetten van lavementen eeuwenlang belangrijke medische behandelingen zijn geweest, ook hier in het Sint-Janshospitaal. Daar dienden deze instrumenten voor.
Sinds de Grieks-Romeinse oudheid ging men ervan uit dat het verwijderen van onzuivere en overtollige lichaamsvochten genezend werkte. Daarom was aderlaten, het aftappen van bloed, eeuwenlang dé therapie bij uitstek. Je had er vlijmscherpe mesjes voor nodig. Of laatkoppen, die het bloeden bevorderden.
Aderlaten was het werk van de barbier, een vak dat je aanleerde bij een meester en dat vaak van vader op zoon werd doorgegeven. Barbiers knipten en scheerden baarden, maar ze verzorgden ook wonden en abcessen. En ze voerden aderlatingen uit. Als barbier moest je lid zijn van het ambacht, dat de beoefenaars van het beroep streng controleerde.
Andere zorgverstrekkers waren vroedvrouwen, chirurgijns en medici. Alleen die laatste groep was academisch geschoold.
Eeuwenlang waren chirurgijns belangrijke zorgverstrekkers, onder meer op slagvelden. Zij waren niet theoretisch geschoold, wel als vakmannen. Chirurgijns stonden in voor een hele reeks ingrepen, zoals wondverzorging, het verwijderen van kogels, de behandeling van breuken, het verwijderen van blaasstenen, en zelfs amputaties.
De instrumenten die je hier ziet hebben daar alles mee te maken: met brandijzers werden wonden dichtgeschroeid, en met kogeltrekkers werden kogels uit het lichaam verwijderd. Tussen 1600 en 1700 vonden in Brugge een kleine 700 operaties plaats, voor zover we weten: bij zes daarvan ging het om de amputatie van een been, bijvoorbeeld omdat er sprake was van gangreen. Amputeren, ook van vingerkootjes, gebeurde toen zonder echte verdoving. De amputatiezaagjes zijn stille getuigen van deze gruwelijke ingreep.
6 en 7 januari 1675. In Brugge vindt de eerste openbare anatomische les plaats in de nieuwe anatomiekamer op de prestigieuze Burg, waar veel instellingen hun zetel hadden. Die primeur wordt hier in beeld gebracht, in een fantasieruimte. Het gedissecteerde lijk is van een gevangene. Je mocht niet zomaar op eender wie een dissectie uitvoeren…
Bij het opengesneden lijk staan vier chirurgijns. Omdat we ook een groepsportret hebben van hun gilde uit dezelfde periode, kénnen we de heren. Twee van hen werkten in het Sint-Janshospitaal: de man uiterst rechts is Cornelis Kelderman. Met zijn rechterhand toont hij de appendix. De man uiterst links heet François Guillemin. Hij neemt een instrument vast.
Kelderman en Guillemin waren dus chirurgijns. Dat betekent dat ze niet universitair en theoretisch geschoold waren, zoals medici. Chirurgijns kregen een opleiding als vakmannen, en moesten onder meer dissecties bijwonen. Zij legden ook een eed af. Ze opereerden, verzorgden breuken, namen stenen en gezwellen weg, verzorgden wonden en voerden uitzonderlijk ook amputaties uit… Chirurgijns werden bijgestaan door barbiers, die onder meer instonden voor aderlatingen.
Op het schilderij met de ziekenzalen hier in de omgeving kun je hem ook al zien: een houten draagstoel als deze. Hierin brachten twee knechten mensen naar het hospitaal als ze te verzwakt waren om dat op eigen kracht te bereiken.
In het Sint-Janshospitaal kwam je niet zomaar binnen. In sommige periodes moest je een aanvraag indienen en vervolgens onderzocht men aan de hand van je bezittingen of je wel arm was, en verder ook wat je gezondheidstoestand was. Ook een aanbeveling van je parochiepriester over je goed gedrag was zeer wenselijk. En voor je in het hospitaal werd opgenomen, ging je je zonden opbiechten bij de priester van het hospitaal.
“Een onderzoek of je wel arm was,” zeiden we. In het Sint-Janshospitaal belandden inderdaad meestal arme mensen. Veel stelde de ziekenzorg hier eeuwenlang niet voor, naar onze normen. Wie het zich financieel kon permitteren, liet zich thuis verzorgen.
Het Sint-Janshospitaal was veel meer dan een… hospitaal. Vanaf 1241 was het domein zelfs een heuse parochie, met een eigen priester, kerk en kerkhof. Je kijkt op dit paneeltje uit de 18de eeuw naar de gotische kerkhofkapel. Die staat er niet meer: omstreeks 1850 maakte de kapel plaats voor een nieuw, tweede ziekenhuiscomplex, zoals ook het kerkhof.
Op de berrie voor de kapel ligt een lijk dat in stro is gewikkeld. Zo werden de allerarmste overledenen begraven. Zij konden zich geen doodskist permitteren. In het Sint-Janshospitaal kwamen vooral behoeftige mensen terecht.
De tekst onderaan spoort voorbijgangers aan om een aalmoes te schenken. Onder het schilderij hing dan ook een collectebus. Met die aalmoezen kon de priester ook voor deze arme mensen missen opdragen om voor hen te bidden. Voor katholieke gelovigen was dat belangrijk met het oog op het leven in het hiernamaals.
Hoe zorg je ervoor dat liggende patiënten kunnen drinken zonder te morsen? Het is een van de vele praktische vragen in de ziekenzorg. De oplossingen namen door de eeuwen heen veel vormen aan, maar wat vaak terugkomt is een lange giettuit. Daar konden zieken liggend aan zuigen of nippen voor kleine slokjes.
Dat is ook het geval bij deze cilindervormige ziekenbeker, die aan een bierpul doet denken. En als je weet dat ‘kroes’ een ander woord is voor beker, dan begrijp je de lokale naam ‘tutecroesekens’ voor dit soort bekers: tuit-kroezen… Handig zijn ook de vlakke bodem om de beker te kunnen neerzetten, een deksel en een oor om hem te kunnen vasthouden.
De meeste ziekenbekers waren van tin, maar deze is van zilver. Op de wand zien we de heilige Petronilla, en aan de andere kant het embleem van het Sint-Janshospitaal. Door dit te combineren met wat er op de bodem te lezen is, S.P.M. 1714, weten we voor wie deze beker is gemaakt: zuster overste Petronilla Maes.
Dit doek uit circa 1778 is van onschatbaar belang. Je herkent meteen de grote ziekenzalen en je ziet in de hoek links de kerk. Die bezoek je straks. Je ziet hier het dagelijkse hospitaalleven met veel levendige details. Zo weten we hoe het er eeuwen aan toe ging, op de plaats waar je nu staat.
De zieken liggen in rijen in houten beddenbakken, zogeheten alkoven. In de 18de eeuw waren er ongeveer 150 bedden, weten we uit andere bronnen: een mannenrij, een vrouwenrij, een chirurgijnsrij en ook een dodenrij, of dodenhoek, voor stervenden. Waar die was, weten we nog altijd niet. Elke rij stond onder het toezicht van een van de zusters augustinessen.
Alles gebeurde hier dus in één ruimte: maaltijden uitdelen, patiënten verzorgen, familiebezoeken, medische ingrepen uitvoeren, sterven in aanwezigheid van een priester... Op dit doek figureren dan ook heel diverse personages: zusters en patiënten uiteraard, en verder ook knechten en meiden, een dokter, een chirurg, geestelijken, bezoekers… Een man heeft zijn hond mee, en er is ook een kat te zien. De normen voor privacy en kwaliteitsvolle zorg zijn duidelijk geëvolueerd…
Een aantal voorwerpen en kunstwerken op het schilderij ontdek je ook in het museum. Kijk rustig verder naar het hospitaalleven zoals het was!
Eendracht maakt macht: niet toevallig lees je deze spreuk op deze zogenaamde Vriendschapsbeker, een uniek stuk. Als er in een van de Brugse gasthuizen een nieuwe overste aantrad, bracht men met deze beker een toost uit. Dat zegt de overlevering.
In het glas zijn zes medaillons gegraveerd. Dat zijn in de eerste plaats een gekroonde B – de B van Brugge – en ook het wapenschild van de stad. De andere vier symboliseren vier oude Brugse gasthuizen of hospitalen, waaronder ook het Sint-Janshospitaal. Dát medaillon herken je aan het lam en de beker, het vaste embleem van het hospitaal. De andere drie zijn de Magdalenaleprozerij, voor mensen met lepra, het hospitaal Onze-Lieve-Vrouw ter Potterie, een bejaardentehuis, en tot slot het Sint-Juliaansgasthuis. Daar konden vooral mensen met een psychische problematiek terecht. Elke instelling had dus haar specialiteit.
Met de spreuk en de medaillons brengt deze beker de boodschap dat de vier stedelijke instellingen nauw samenwerkten, met elkaar én ook met het stadsbestuur. Die samenwerking was er inderdaad, weten we uit veel archiefdocumenten. Zo hielpen ze elkaar financieel en ook logistiek als dat nodig was.
Het woord klinkt wat vreemd in een klooster, maar deze koffer uit de 17de eeuw heet een bruidskist. Wanneer ze intraden in het klooster, brachten nieuwe zusters die mee om er hun uitzet en kleren in te bewaren. Zij waren tenslotte ‘bruiden van Christus’. Er zijn kostbare exemplaren bij, maar ook eenvoudige kisten. Op sommige staan initialen en data gegraveerd. Hierdoor kunnen we nog achterhalen welke zuster de bewuste bruidskist ooit heeft meegebracht.
De koffer is een van de vele functionele meubels die in het Sint-Janshospitaal worden bewaard: bergkasten, zitmeubels en tafels, provisiekasten om voedsel in te bewaren, ook wel ‘schapraaien’ genoemd… De meeste zijn geen chique pronkmeubels, maar gebruiksvoorwerpen, die in de kloosterruimtes stonden. De oudste dateren uit de jaren 1400. Vaak wordt de aankoop van deze meubels vermeld in de huishoudboekjes van Zuster Overste. Allemaal zijn ze van eikenhout.
Je vond ze vooral in vrouwenkloosters en begijnhoven, en ze zijn intussen bijzonder zeldzaam: kerstwiegjes, zoals dit exemplaar uit de 15de eeuw, met zijn gotisch, rijkgeborduurd baldakijn boven het wiegje. Het dekentje is van latere datum. Het wiegje hangt aan twee kettinkjes en je kon het schommelen. Er lag een zilveren beeldje van Jezus in. Let ook op de vier beeldjes van engelen.
Tijdens de kerstdagen stond dit wiegje centraal in de geloofsbeleving van de zusters. Volgens de overlevering wiegde de jongste zuster het de hele kerstnacht door op haar schoot. Volgens andere bronnen gebeurde dat wiegen ook tijdens een religieuze plechtigheid. Van andere wiegjes weten we dat ze extra versierd werden.
Met zulke rituelen verdiepten de zusters de emotionele beleving van hun geloof, op een bijzonder moment in het jaar voor christenen: de geboorte van Jezus. Alle zusters werden als het ware heel even moeder. Ze projecteerden hun kinderwens op het kindje in de wieg, zou je kunnen zeggen.
‘Het witte goud’, zo wordt ivoor wel eens genoemd. Vanaf de 15de eeuw wordt het in Vlaanderen ingevoerd, via Portugezen die Afrika verkenden. Maar al vroeger is Parijs een centrum van ivoorbewerking. De prachtige, gracieuze Maria met het kind Jezus is zo’n Parijs product uit de vroege 14de eeuw. Let op de sporen van beschildering en het verguldsel. Maria droeg een kroon, vandaar haar afgevlakte hoofd. Ze moet ooit centraal hebben gestaan in een huisretabeltje.
1426-1500
Zo’n retabeltje zie je hier óók, en wat voor een: wereldwijd kennen we maar vijf vergelijkbare exemplaren. Het topstuk moet in Vlaanderen zijn gesneden, in de tweede helft van de 15de eeuw. De omkadering moet je wegdenken: die is 19de-eeuws. En dan zie je ook dat je dit veelluikje kon opvouwen tot een soort rechthoekig doosje.
Ook hier zijn Maria en de kleine Jezus de centrale figuren. Je komt ogen te kort om de scènes uit Maria’s leven met al hun details te bewonderen. En dan zijn er nog de musicerende engelen. De ene tokkelt op een harp, de andere beroert een vedel, nog een andere een luit. Twee engelen spelen doedelzak en trompet. En nummer zes bespeelt een portatief-orgel. Je kunt de hemelse klanken bijna horen…
Het is een aandoenlijke, hartelijke scène uit het evangelie die zich hier afspeelt: Maria komt op bezoek bij haar nicht Elisabeth. Beide vrouwen zijn onverwacht zwanger: Maria van Jezus, en de al oudere Elisabeth van Johannes de Doper. Let op hun intieme gebaren.
Dit is een bijzondere beeldengroep van een atelier uit de late middeleeuwen, vermoedelijk in Noord-Frankrijk of Vlaanderen, en misschien wel in Brugge. De kwaliteit springt onder meer in het oog bij de prachtig uitgewerkte plooien van de gewaden, en ook onderaan op de sokkel.
Het beeld is van albast, dat is een zachte, relatief makkelijk te bewerken steensoort. Het museum bezit nog meer albasten beeldjes, allemaal uit de 15de eeuw. Je ziet er hier een aantal. Het zijn zelfstandige stukken die bij mensen thuis stonden, of fragmenten uit grotere gehelen, zoals albasten retabels. Ze werden in serie gemaakt voor de markt, maar altijd met eigen varianten. Vooral Engeland stond bekend om zijn albasten. Deze Maria en Elisabeth laten zien dat er ook in deze streken kwaliteitsalbast werd afgeleverd.
21 oktober 1489. Onder massale belangstelling wordt in het koor van de hospitaalkerk dit inmiddels wereldbefaamde eikenhouten schrijn opgesteld. De miniatuurkapel is voor de kloostergemeenschap gemaakt en bevat de relieken van de heilige Ursula. Zij wordt in het Sint-Janshospitaal speciaal vereerd, onder meer tegen hoofdpijn en voor een goede dood. Op die 21ste oktober 1489 worden Ursula’s relieken uit het oude schrijntje in het nieuwe geplaatst. Dat zal voortaan op feestdagen te zien zijn en het is nu dé publiekslieveling van het huidige museum.
Ontwerper van het schrijn is de grote Hans Memling. Er werkten ambachtslieden aan mee, elk met hun specialisme. Memling stond in voor het schilderwerk, dat ongelooflijk gedetailleerd is. Daar staan alle Vlaamse primitieven om bekend. Op de smalle zijden zie je aan de ene kant Maria met twee knielende hospitaalzusters in een gotisch kerkkoor. Aan de andere kant staat de heilige Ursula, met tien maagden schuilend onder haar mantel. Zij is het hoofdpersonage van de zes taferelen op de zijkant.
Het eerste zie je het dichtst bij Maria, aan haar rechterkant. Ursula komt aan in Keulen, met haar gevolg van 11.000 maagden. Je herkent de Keulse dom. Ursula is op pelgrimstocht, samen met haar aanstaande man Eutherius. Zij gaf hem haar jawoord, als ze eerst die tocht mocht maken. In het volgende tafereel komen ze aan in Bazel en in de derde episode ontvangt de paus hen in Rome. In scène 4 is het gezelschap op de terugtocht opnieuw in Bazel, mét de paus. In tafereel vijf en zes slaat het noodlot toe: in Keulen vermoorden de Hunnen Ursula en haar gezelschap. Zijzelf zal met een pijl worden gedood.
Zie je in de slotscène de man en de vrouw achter Ursula? Zij lijken buiten het gebeuren te staan: zij bidt en hij houdt zijn hoofddeksel respectvol tegen zijn borst. Misschien is dit Hans Memling zelf, en is de vrouw zijn echtgenote, Anna de Valkenaere? En op de vier hoeken van het schrijn staan vier heiligenbeeldjes: het zijn de patroonheiligen van de vier opdrachtgevers, onder wie Jan Floreins en Agnes en Elisabeth Casembroot. Jan en Elisabeth ontmoeten we op ons parcours ook elders.
Het Ursulaschrijn dat Hans Memling voor het Sint-Janshospitaal ontwierp en beschilderde is een topstuk. Je kunt het hier bewonderen. Dit is zijn voorloper: tot 21 oktober 1489 bevatte dit schrijn relieken van de heilige Ursula en enkele van haar 11.000 maagden, en van een rist van heiligen. Die dag werden ze in het grote schrijn opgeborgen.
Op de voorkant staat in het midden Ursula. Onder haar mantel beschermt ze haar gezellinnen. Links zie je Maria met kind en Johannes de Doper. Rechts van Ursula staan de heilige Cecilia, met een orgeltje, en de heilige Barbara, met de toren waarin haar vader haar opsloot. Dergelijke schilderingen op paneel van rond 1400 zijn zeer zeldzaam in Vlaanderen.
Het kleine schrijn is in 1489 meer dan 75 jaar oud en wordt dan ongetwijfeld als ouderwets beschouwd. Op die 21ste oktober verloor het zijn functie. Als je de twee met elkaar vergelijkt, zie je welke grote stappen de schilderkunst in deze streken in een eeuw tijd heeft gezet.
De grafzerken die je hier ziet zijn pas in 1997 aangetroffen, toen de ziekenzaal werd gerestaureerd. Ze werden gebruikt als dekplaten van de riolering… De overledenen zijn broeders, zusters en ook weldoeners van het Sint-Janshospitaal.
Dit grote exemplaar is erg verzorgd. Het is de grafsteen van Elisabeth of Liisbette Casembroot, een jonge weduwe die meer dan dertig jaar lang lekenzuster was in het hospitaal. De Casembroots waren een belangrijke Brugse familie uit de hoogste kringen. Elisabeth stierf in 1482 en liet onder meer aan het hospitaal een geldsom na. Zij werd begraven in het koor van de kerk, een prestigieuze plek.
Lekenzusters woonden mee in het klooster bij dit hospitaal, maar zij waren geen echte kloosterzusters. Agnes Casembroot, de zus van Elisabeth, was dat wél: zij werd zelfs overste van de kloostergemeenschap. Agnes is een van de opdrachtgeefsters van het grote Johannesretabel van Memling én van het wereldbefaamde Ursulaschrijn, die je hier beide kunt bewonderen. Haar aandeel in het schrijn betaalde Agnes vermoedelijk met de erfenis van haar zus.
Een van de beeldjes op het Ursulaschrijn is dat van de heilige Elisabeth. Het is een mooi eerbetoon van Agnes aan haar zus.
In de 15de en 16de eeuw brengen schilders vaak diverse episodes in beeld uit één verhaal of rond één thema. Dat is hier het geval. De twee luiken behoorden vermoedelijk tot een drieluik van begin 16de eeuw.
Het verhaal speelt zich deels af in de 4de eeuw. Toen vond de heilige Helena naar verluidt het kruis terug waaraan Christus is gestorven. Splinters van dat kruis werden een bijzonder kostbare reliek. Van relieken namen gelovigen aan dat ze krachten uitstralen die hen konden genezen, helpen, bijstaan in moeilijke momenten…
Bovenaan op het rechterluik vertelt de onbekende schilder hoe Helena’s ontdekking zou zijn gebeurd. Iemand wordt er in een opgedroogde waterput neergelaten. De man, een Jood, wist naar eigen zeggen waar het kruis was, maar wilde niet spreken. Tot Helena hem in de put liet zakken… Voor het vervolg moet je bovenaan op het linkerluik kijken. Daar wordt een lamme op drie kruisen gelegd. Als hij plotseling geneest, is meteen ook duidelijk wat het ware kruis is… Rechts dragen Helena en haar gezellen het kruis naar Jeruzalem, waar Christus is gestorven.
Op de voorgrond speelt zich een twééde verhaal over het kruis af, nu uit de 7de eeuw. Links zien we hoe de Byzantijnse keizer Heraclius het kruis verovert op een tegenstander en het vervolgens Jeruzalem wil binnendragen. In vol ornaat. Maar de poort blijft dicht. Rechts lukt het wél, met de keizer en zijn gevolg nu in eenvoudige boetekleren. Zoals ook Christus ooit Jeruzalem binnenkwam.