Hartelijk welkom in het Sint-Janshospitaal! Hier, aan het begin van je bezoek, nodigen we je graag uit om stil te staan. Letterlijk. Laat de ruimte op je inwerken. Je staat in de ziekenzaal van een van Europa’s oudste en mooiste hospitalen uit de middeleeuwen. Vanaf ongeveer 1150 tot diep in de jaren 1800, zeven eeuwen lang, klopten hier mensen in armoede aan, kregen passanten en pelgrims een bed en werden zieken verzorgd.
In de vloer zie je sporen van de fundering van de oudste ziekenzaal. Het vloerfragment dateert uit de 14de eeuw. En zie je de pijler van 20 meter hoog, hier vlakbij? Die bestaat uit één gigantische boomstam. Straks bezoek je ook de hospitaalkerk, die aansluit op deze ruimte, de gigantische zolder met z’n houten gebinte uit de middeleeuwen en de oude hospitaalapotheek. Vergeet na je bezoek zeker niet ook de omgeving te verkennen: zo krijg je een indruk van de omvang van het héle complex.
Maar eerst bezoeken we de oude ziekenzalen. Je ontdekt er onze collectie over ziekenzorg. En over zielenzorg: het lichamelijke en het geestelijke gingen hier inderdaad eeuwenlang samen. Hierdoor komt het dat je straks zowel medische instrumenten ziet als prachtige kunstwerken. Allemaal zijn ze op een bijzondere manier verbonden met dit hospitaal. Met als hoogtepunt de zes werken van de grote schilder Hans Memling, een van de belangrijkste Vlaamse primitieven. Vier van de zes zijn zelfs speciaal voor dit Sint-Janshospitaal gemaakt.
Veel kijk- en luisterplezier!
Je zou het vandaag de dag niet meer zeggen, maar eeuwenlang had het grote hospitaaldomein van Sint-Jans een landelijk karakter. Het lag aan de stadsrand, bij de Reie. Behalve het hospitaal zelf stonden op het domein schuren en stallen, een eigen brouwerij en een bakkerij. Er was een wasplaats en er lag een kruidtuin en een moestuin. Zo’n kruidtuin met geneeskrachtige planten had elk middeleeuws hospitaal. In de moestuin werden groenten gekweekt voor eigen gebruik.
Dit wat naïef geschilderde doek uit de 18de eeuw geeft een goed sfeerbeeld. We zien de westgevels van de ziekenzalen, het klooster van de zusters en een stuk van de tuin. Op het domein wandelen, werken en bidden zusters in hun zwartwitte habijt, en zie je ook hospitaalgasten. Die dragen een jas in de stadskleuren van Brugge: rood, blauw en wit. Links ligt het kerkhof, met onder de grote bomen kruisjes en opnieuw biddende zusters. De begraafplaats besloeg op den duur zowat een vierde van het domein. Ze bleef tot 1803 in gebruik. Nu ligt daar een pleintje, voor de apotheek.
Het woord klinkt wat vreemd in een klooster, maar deze koffer uit de 17de eeuw heet een bruidskist. Wanneer ze intraden in het klooster, brachten nieuwe zusters die mee om er hun uitzet en kleren in te bewaren. Zij waren tenslotte ‘bruiden van Christus’. Er zijn kostbare exemplaren bij, maar ook eenvoudige kisten. Op sommige staan initialen en data gegraveerd. Hierdoor kunnen we nog achterhalen welke zuster de bewuste bruidskist ooit heeft meegebracht.
De koffer is een van de vele functionele meubels die in het Sint-Janshospitaal worden bewaard: bergkasten, zitmeubels en tafels, provisiekasten om voedsel in te bewaren, ook wel ‘schapraaien’ genoemd… De meeste zijn geen chique pronkmeubels, maar gebruiksvoorwerpen, die in de kloosterruimtes stonden. De oudste dateren uit de jaren 1400. Vaak wordt de aankoop van deze meubels vermeld in de huishoudboekjes van Zuster Overste. Allemaal zijn ze van eikenhout.
Vier zusters van dit Sint-Janshospitaal gaven de opdracht voor dit schilderij: je ziet ze links en rechts knielen, met hun gebedenboek of bidkrans in de hand én met hun naam erbij: links zijn dat de zusters Johanna Seys en Joanna Strymeersch, en rechts de zusters Maria Van De Kerckhove en Marie Vermeulen. Zij werkten in de apotheek van het hospitaal.
Het tafereel in het midden is het emotionele moment waarop de dode, naakte Christus net van het kruis is gehaald. Bij hem zijn z’n moeder Maria, en ook Maria Magdalena aan zijn voeten. Let op haar prachtig geschilderde haren. De jonge apostel Johannes de Evangelist wijst Jezus aan.
De maker van dit werk is niet de minste: Jacob van Oost was in de barokke 17de eeuw Brugges belangrijkste schilder. Van Oost had een bloeiend atelier in de stad. Voor dit tafereel keek hij goed naar zijn Antwerpse tijdgenoten Rubens en Jordaens. Aan het schilderij heeft ook zijn zoon meegewerkt: hij schilderde de vier zusters.
Het schilderij lijkt wel een drieluik, maar dat is het niet echt: je kan het niet dichtklappen.
Op het schilderij met de ziekenzalen hier in de omgeving kun je hem ook al zien: een houten draagstoel als deze. Hierin brachten twee knechten mensen naar het hospitaal als ze te verzwakt waren om dat op eigen kracht te bereiken.
In het Sint-Janshospitaal kwam je niet zomaar binnen. In sommige periodes moest je een aanvraag indienen en vervolgens onderzocht men aan de hand van je bezittingen of je wel arm was, en verder ook wat je gezondheidstoestand was. Ook een aanbeveling van je parochiepriester over je goed gedrag was zeer wenselijk. En voor je in het hospitaal werd opgenomen, ging je je zonden opbiechten bij de priester van het hospitaal.
“Een onderzoek of je wel arm was,” zeiden we. In het Sint-Janshospitaal belandden inderdaad meestal arme mensen. Veel stelde de ziekenzorg hier eeuwenlang niet voor, naar onze normen. Wie het zich financieel kon permitteren, liet zich thuis verzorgen.
Dit doek uit circa 1778 is van onschatbaar belang. Je herkent meteen de grote ziekenzalen en je ziet in de hoek links de kerk. Die bezoek je straks. Je ziet hier het dagelijkse hospitaalleven met veel levendige details. Zo weten we hoe het er eeuwen aan toe ging, op de plaats waar je nu staat.
De zieken liggen in rijen in houten beddenbakken, zogeheten alkoven. In de 18de eeuw waren er ongeveer 150 bedden, weten we uit andere bronnen: een mannenrij, een vrouwenrij, een chirurgijnsrij en ook een dodenrij, of dodenhoek, voor stervenden. Waar die was, weten we nog altijd niet. Elke rij stond onder het toezicht van een van de zusters augustinessen.
Alles gebeurde hier dus in één ruimte: maaltijden uitdelen, patiënten verzorgen, familiebezoeken, medische ingrepen uitvoeren, sterven in aanwezigheid van een priester... Op dit doek figureren dan ook heel diverse personages: zusters en patiënten uiteraard, en verder ook knechten en meiden, een dokter, een chirurg, geestelijken, bezoekers… Een man heeft zijn hond mee, en er is ook een kat te zien. De normen voor privacy en kwaliteitsvolle zorg zijn duidelijk geëvolueerd…
Een aantal voorwerpen en kunstwerken op het schilderij ontdek je ook in het museum. Kijk rustig verder naar het hospitaalleven zoals het was!
Het Sint-Janshospitaal was veel meer dan een… hospitaal. Vanaf 1241 was het domein zelfs een heuse parochie, met een eigen priester, kerk en kerkhof. Je kijkt op dit paneeltje uit de 18de eeuw naar de gotische kerkhofkapel. Die staat er niet meer: omstreeks 1850 maakte de kapel plaats voor een nieuw, tweede ziekenhuiscomplex, zoals ook het kerkhof.
Op de berrie voor de kapel ligt een lijk dat in stro is gewikkeld. Zo werden de allerarmste overledenen begraven. Zij konden zich geen doodskist permitteren. In het Sint-Janshospitaal kwamen vooral behoeftige mensen terecht.
De tekst onderaan spoort voorbijgangers aan om een aalmoes te schenken. Onder het schilderij hing dan ook een collectebus. Met die aalmoezen kon de priester ook voor deze arme mensen missen opdragen om voor hen te bidden. Voor katholieke gelovigen was dat belangrijk met het oog op het leven in het hiernamaals.
Hoe zorg je ervoor dat liggende patiënten kunnen drinken zonder te morsen? Het is een van de vele praktische vragen in de ziekenzorg. De oplossingen namen door de eeuwen heen veel vormen aan, maar wat vaak terugkomt is een lange giettuit. Daar konden zieken liggend aan zuigen of nippen voor kleine slokjes.
Dat is ook het geval bij deze cilindervormige ziekenbeker, die aan een bierpul doet denken. En als je weet dat ‘kroes’ een ander woord is voor beker, dan begrijp je de lokale naam ‘tutecroesekens’ voor dit soort bekers: tuit-kroezen… Handig zijn ook de vlakke bodem om de beker te kunnen neerzetten, een deksel en een oor om hem te kunnen vasthouden.
De meeste ziekenbekers waren van tin, maar deze is van zilver. Op de wand zien we de heilige Petronilla, en aan de andere kant het embleem van het Sint-Janshospitaal. Door dit te combineren met wat er op de bodem te lezen is, S.P.M. 1714, weten we voor wie deze beker is gemaakt: zuster overste Petronilla Maes.
6 en 7 januari 1675. In Brugge vindt de eerste openbare anatomische les plaats in de nieuwe anatomiekamer op de prestigieuze Burg, waar veel instellingen hun zetel hadden. Die primeur wordt hier in beeld gebracht, in een fantasieruimte. Het gedissecteerde lijk is van een gevangene. Je mocht niet zomaar op eender wie een dissectie uitvoeren…
Bij het opengesneden lijk staan vier chirurgijns. Omdat we ook een groepsportret hebben van hun gilde uit dezelfde periode, kénnen we de heren. Twee van hen werkten in het Sint-Janshospitaal: de man uiterst rechts is Cornelis Kelderman. Met zijn rechterhand toont hij de appendix. De man uiterst links heet François Guillemin. Hij neemt een instrument vast.
Kelderman en Guillemin waren dus chirurgijns. Dat betekent dat ze niet universitair en theoretisch geschoold waren, zoals medici. Chirurgijns kregen een opleiding als vakmannen, en moesten onder meer dissecties bijwonen. Zij legden ook een eed af. Ze opereerden, verzorgden breuken, namen stenen en gezwellen weg, verzorgden wonden en voerden uitzonderlijk ook amputaties uit… Chirurgijns werden bijgestaan door barbiers, die onder meer instonden voor aderlatingen.
Eeuwenlang waren chirurgijns belangrijke zorgverstrekkers, onder meer op slagvelden. Zij waren niet theoretisch geschoold, wel als vakmannen. Chirurgijns stonden in voor een hele reeks ingrepen, zoals wondverzorging, het verwijderen van kogels, de behandeling van breuken, het verwijderen van blaasstenen, en zelfs amputaties.
De instrumenten die je hier ziet hebben daar alles mee te maken: met brandijzers werden wonden dichtgeschroeid, en met kogeltrekkers werden kogels uit het lichaam verwijderd. Tussen 1600 en 1700 vonden in Brugge een kleine 700 operaties plaats, voor zover we weten: bij zes daarvan ging het om de amputatie van een been, bijvoorbeeld omdat er sprake was van gangreen. Amputeren, ook van vingerkootjes, gebeurde toen zonder echte verdoving. De amputatiezaagjes zijn stille getuigen van deze gruwelijke ingreep.
Laatkoppen, vlijmmesjes, klisteerspuiten… Om te begrijpen wat we hier zien moet je weten dat aderlaten, purgeren en het zetten van lavementen eeuwenlang belangrijke medische behandelingen zijn geweest, ook hier in het Sint-Janshospitaal. Daar dienden deze instrumenten voor.
Sinds de Grieks-Romeinse oudheid ging men ervan uit dat het verwijderen van onzuivere en overtollige lichaamsvochten genezend werkte. Daarom was aderlaten, het aftappen van bloed, eeuwenlang dé therapie bij uitstek. Je had er vlijmscherpe mesjes voor nodig. Of laatkoppen, die het bloeden bevorderden.
Aderlaten was het werk van de barbier, een vak dat je aanleerde bij een meester en dat vaak van vader op zoon werd doorgegeven. Barbiers knipten en scheerden baarden, maar ze verzorgden ook wonden en abcessen. En ze voerden aderlatingen uit. Als barbier moest je lid zijn van het ambacht, dat de beoefenaars van het beroep streng controleerde.
Andere zorgverstrekkers waren vroedvrouwen, chirurgijns en medici. Alleen die laatste groep was academisch geschoold.
Je vond ze vooral in vrouwenkloosters en begijnhoven, en ze zijn intussen bijzonder zeldzaam: kerstwiegjes, zoals dit exemplaar uit de 15de eeuw, met zijn gotisch, rijkgeborduurd baldakijn boven het wiegje. Het dekentje is van latere datum. Het wiegje hangt aan twee kettinkjes en je kon het schommelen. Er lag een zilveren beeldje van Jezus in. Let ook op de vier beeldjes van engelen.
Tijdens de kerstdagen stond dit wiegje centraal in de geloofsbeleving van de zusters. Volgens de overlevering wiegde de jongste zuster het de hele kerstnacht door op haar schoot. Volgens andere bronnen gebeurde dat wiegen ook tijdens een religieuze plechtigheid. Van andere wiegjes weten we dat ze extra versierd werden.
Met zulke rituelen verdiepten de zusters de emotionele beleving van hun geloof, op een bijzonder moment in het jaar voor christenen: de geboorte van Jezus. Alle zusters werden als het ware heel even moeder. Ze projecteerden hun kinderwens op het kindje in de wieg, zou je kunnen zeggen.
Het is een aandoenlijke, hartelijke scène uit het evangelie die zich hier afspeelt: Maria komt op bezoek bij haar nicht Elisabeth. Beide vrouwen zijn onverwacht zwanger: Maria van Jezus, en de al oudere Elisabeth van Johannes de Doper. Let op hun intieme gebaren.
Dit is een bijzondere beeldengroep van een atelier uit de late middeleeuwen, vermoedelijk in Noord-Frankrijk of Vlaanderen, en misschien wel in Brugge. De kwaliteit springt onder meer in het oog bij de prachtig uitgewerkte plooien van de gewaden, en ook onderaan op de sokkel.
Het beeld is van albast, dat is een zachte, relatief makkelijk te bewerken steensoort. Het museum bezit nog meer albasten beeldjes, allemaal uit de 15de eeuw. Je ziet er hier een aantal. Het zijn zelfstandige stukken die bij mensen thuis stonden, of fragmenten uit grotere gehelen, zoals albasten retabels. Ze werden in serie gemaakt voor de markt, maar altijd met eigen varianten. Vooral Engeland stond bekend om zijn albasten. Deze Maria en Elisabeth laten zien dat er ook in deze streken kwaliteitsalbast werd afgeleverd.
‘Het witte goud’, zo wordt ivoor wel eens genoemd. Vanaf de 15de eeuw wordt het in Vlaanderen ingevoerd, via Portugezen die Afrika verkenden. Maar al vroeger is Parijs een centrum van ivoorbewerking. De prachtige, gracieuze Maria met het kind Jezus is zo’n Parijs product uit de vroege 14de eeuw. Let op de sporen van beschildering en het verguldsel. Maria droeg een kroon, vandaar haar afgevlakte hoofd. Ze moet ooit centraal hebben gestaan in een huisretabeltje.
1426-1500
Zo’n retabeltje zie je hier óók, en wat voor een: wereldwijd kennen we maar vijf vergelijkbare exemplaren. Het topstuk moet in Vlaanderen zijn gesneden, in de tweede helft van de 15de eeuw. De omkadering moet je wegdenken: die is 19de-eeuws. En dan zie je ook dat je dit veelluikje kon opvouwen tot een soort rechthoekig doosje.
Ook hier zijn Maria en de kleine Jezus de centrale figuren. Je komt ogen te kort om de scènes uit Maria’s leven met al hun details te bewonderen. En dan zijn er nog de musicerende engelen. De ene tokkelt op een harp, de andere beroert een vedel, nog een andere een luit. Twee engelen spelen doedelzak en trompet. En nummer zes bespeelt een portatief-orgel. Je kunt de hemelse klanken bijna horen…
Het Ursulaschrijn dat Hans Memling voor het Sint-Janshospitaal ontwierp en beschilderde is een topstuk. Je kunt het hier bewonderen. Dit is zijn voorloper: tot 21 oktober 1489 bevatte dit schrijn relieken van de heilige Ursula en enkele van haar 11.000 maagden, en van een rist van heiligen. Die dag werden ze in het grote schrijn opgeborgen.
Op de voorkant staat in het midden Ursula. Onder haar mantel beschermt ze haar gezellinnen. Links zie je Maria met kind en Johannes de Doper. Rechts van Ursula staan de heilige Cecilia, met een orgeltje, en de heilige Barbara, met de toren waarin haar vader haar opsloot. Dergelijke schilderingen op paneel van rond 1400 zijn zeer zeldzaam in Vlaanderen.
Het kleine schrijn is in 1489 meer dan 75 jaar oud en wordt dan ongetwijfeld als ouderwets beschouwd. Op die 21ste oktober verloor het zijn functie. Als je de twee met elkaar vergelijkt, zie je welke grote stappen de schilderkunst in deze streken in een eeuw tijd heeft gezet.
21 oktober 1489. Onder massale belangstelling wordt in het koor van de hospitaalkerk dit inmiddels wereldbefaamde eikenhouten schrijn opgesteld. De miniatuurkapel is voor de kloostergemeenschap gemaakt en bevat de relieken van de heilige Ursula. Zij wordt in het Sint-Janshospitaal speciaal vereerd, onder meer tegen hoofdpijn en voor een goede dood. Op die 21ste oktober 1489 worden Ursula’s relieken uit het oude schrijntje in het nieuwe geplaatst. Dat zal voortaan op feestdagen te zien zijn en het is nu dé publiekslieveling van het huidige museum.
Ontwerper van het schrijn is de grote Hans Memling. Er werkten ambachtslieden aan mee, elk met hun specialisme. Memling stond in voor het schilderwerk, dat ongelooflijk gedetailleerd is. Daar staan alle Vlaamse primitieven om bekend. Op de smalle zijden zie je aan de ene kant Maria met twee knielende hospitaalzusters in een gotisch kerkkoor. Aan de andere kant staat de heilige Ursula, met tien maagden schuilend onder haar mantel. Zij is het hoofdpersonage van de zes taferelen op de zijkant.
Het eerste zie je het dichtst bij Maria, aan haar rechterkant. Ursula komt aan in Keulen, met haar gevolg van 11.000 maagden. Je herkent de Keulse dom. Ursula is op pelgrimstocht, samen met haar aanstaande man Eutherius. Zij gaf hem haar jawoord, als ze eerst die tocht mocht maken. In het volgende tafereel komen ze aan in Bazel en in de derde episode ontvangt de paus hen in Rome. In scène 4 is het gezelschap op de terugtocht opnieuw in Bazel, mét de paus. In tafereel vijf en zes slaat het noodlot toe: in Keulen vermoorden de Hunnen Ursula en haar gezelschap. Zijzelf zal met een pijl worden gedood.
Zie je in de slotscène de man en de vrouw achter Ursula? Zij lijken buiten het gebeuren te staan: zij bidt en hij houdt zijn hoofddeksel respectvol tegen zijn borst. Misschien is dit Hans Memling zelf, en is de vrouw zijn echtgenote, Anna de Valkenaere? En op de vier hoeken van het schrijn staan vier heiligenbeeldjes: het zijn de patroonheiligen van de vier opdrachtgevers, onder wie Jan Floreins en Agnes en Elisabeth Casembroot. Jan en Elisabeth ontmoeten we op ons parcours ook elders.
Eendracht maakt macht: niet toevallig lees je deze spreuk op deze zogenaamde Vriendschapsbeker, een uniek stuk. Als er in een van de Brugse gasthuizen een nieuwe overste aantrad, bracht men met deze beker een toost uit. Dat zegt de overlevering.
In het glas zijn zes medaillons gegraveerd. Dat zijn in de eerste plaats een gekroonde B – de B van Brugge – en ook het wapenschild van de stad. De andere vier symboliseren vier oude Brugse gasthuizen of hospitalen, waaronder ook het Sint-Janshospitaal. Dát medaillon herken je aan het lam en de beker, het vaste embleem van het hospitaal. De andere drie zijn de Magdalenaleprozerij, voor mensen met lepra, het hospitaal Onze-Lieve-Vrouw ter Potterie, een bejaardentehuis, en tot slot het Sint-Juliaansgasthuis. Daar konden vooral mensen met een psychische problematiek terecht. Elke instelling had dus haar specialiteit.
Met de spreuk en de medaillons brengt deze beker de boodschap dat de vier stedelijke instellingen nauw samenwerkten, met elkaar én ook met het stadsbestuur. Die samenwerking was er inderdaad, weten we uit veel archiefdocumenten. Zo hielpen ze elkaar financieel en ook logistiek als dat nodig was.
Op het rechterluik van deze diptiek zie je het portret van de biddende opdrachtgever: een onbekende monnik van 54, een franciscaan. Zijn leeftijd staat op de lijst, in Romeinse cijfers.
Links kijkt Jezus naar hem om terwijl hij zijn kruis draagt. Het lijkt wel een close-up: let op zijn droeve, zachte blik, in al zijn bloedige ellende. Dicht bij hem bevinden zich groteske, ongure figuren. Maar ook Jezus’ huilende moeder Maria en zijn leerling Johannes zijn bij hem. Een stuk van hun gezichten zie je linksboven.
Op de achterzijde wordt rechts het kostbare gesteente porfier geïmiteerd en zien we links een schedel, in een illusionistisch geschilderde nis, een trompe-l’oeil. De schedel herinnert ons aan onze sterfelijkheid. Door in Jezus te geloven kunnen we de dood overwinnen.
Christus die zijn kruis draagt was een bijzonder geschikt thema om bij te bidden, zoals deze monnik doet: het nodigde uit tot medelijden, compassie, en tot mediteren over leven en dood. Ideaal om je geloof intens te beleven. Lijden en dood stonden in het middeleeuwse denken centraal.
Jan Provoost, een tijdgenoot van Jheronimus Bosch, was begin 16de eeuw een van Brugges topschilders. Op de lijst speelt hij hier een spelletje. De woorden, muzieknoten en pictogrammen vormen een rebus! Aan de voorzijde bovenaan luidt de oplossing: ‘Franciscus’ koord trok de meeste harten’, een allusie op het succes van de franciscanen. Provoost kende wellicht het milieu van de Brugse rederijkers. Daar was dit soort intellectuele spelletjes populair.
In de 15de en 16de eeuw brengen schilders vaak diverse episodes in beeld uit één verhaal of rond één thema. Dat is hier het geval. De twee luiken behoorden vermoedelijk tot een drieluik van begin 16de eeuw.
Het verhaal speelt zich deels af in de 4de eeuw. Toen vond de heilige Helena naar verluidt het kruis terug waaraan Christus is gestorven. Splinters van dat kruis werden een bijzonder kostbare reliek. Van relieken namen gelovigen aan dat ze krachten uitstralen die hen konden genezen, helpen, bijstaan in moeilijke momenten…
Bovenaan op het rechterluik vertelt de onbekende schilder hoe Helena’s ontdekking zou zijn gebeurd. Iemand wordt er in een opgedroogde waterput neergelaten. De man, een Jood, wist naar eigen zeggen waar het kruis was, maar wilde niet spreken. Tot Helena hem in de put liet zakken… Voor het vervolg moet je bovenaan op het linkerluik kijken. Daar wordt een lamme op drie kruisen gelegd. Als hij plotseling geneest, is meteen ook duidelijk wat het ware kruis is… Rechts dragen Helena en haar gezellen het kruis naar Jeruzalem, waar Christus is gestorven.
Op de voorgrond speelt zich een twééde verhaal over het kruis af, nu uit de 7de eeuw. Links zien we hoe de Byzantijnse keizer Heraclius het kruis verovert op een tegenstander en het vervolgens Jeruzalem wil binnendragen. In vol ornaat. Maar de poort blijft dicht. Rechts lukt het wél, met de keizer en zijn gevolg nu in eenvoudige boetekleren. Zoals ook Christus ooit Jeruzalem binnenkwam.
De grafzerken die je hier ziet zijn pas in 1997 aangetroffen, toen de ziekenzaal werd gerestaureerd. Ze werden gebruikt als dekplaten van de riolering… De overledenen zijn broeders, zusters en ook weldoeners van het Sint-Janshospitaal.
Dit grote exemplaar is erg verzorgd. Het is de grafsteen van Elisabeth of Liisbette Casembroot, een jonge weduwe die meer dan dertig jaar lang lekenzuster was in het hospitaal. De Casembroots waren een belangrijke Brugse familie uit de hoogste kringen. Elisabeth stierf in 1482 en liet onder meer aan het hospitaal een geldsom na. Zij werd begraven in het koor van de kerk, een prestigieuze plek.
Lekenzusters woonden mee in het klooster bij dit hospitaal, maar zij waren geen echte kloosterzusters. Agnes Casembroot, de zus van Elisabeth, was dat wél: zij werd zelfs overste van de kloostergemeenschap. Agnes is een van de opdrachtgeefsters van het grote Johannesretabel van Memling én van het wereldbefaamde Ursulaschrijn, die je hier beide kunt bewonderen. Haar aandeel in het schrijn betaalde Agnes vermoedelijk met de erfenis van haar zus.
Een van de beeldjes op het Ursulaschrijn is dat van de heilige Elisabeth. Het is een mooi eerbetoon van Agnes aan haar zus.
Het evangelieverhaal dat hier in beeld is gebracht, hoorde perfect thuis in een christelijk hospitaal.
Je ziet diverse episodes uit het verhaal, dat door Jezus zelf wordt verteld. Het begint links achter de boom: daar wordt iemand door rovers overvallen. Enkele voorbijgangers doen alsof hun neus bloedt. Onder hen ook een priester. Op de voorgrond speelt zich de belangrijkste scène af: een Samaritaan verzorgt de zwaargewonde man. Samaritanen, een volk uit de streek Samaria, werden in Christus’ tijd als tweederangsburgers beschouwd. Rechts brengt de Samaritaan de man op zijn paard naar een herberg en betaalt hij ook de waard.
Dit schilderij dateert uit de 16de eeuw, de periode waarin de renaissance in Brugge doorbreekt. Het paneel wordt door sommigen toegeschreven aan de Brugse schilder Lanceloot Blondeel, een belangrijke kunstenaar in die vroege Brugse renaissance. Let bijvoorbeeld op het geraffineerd geschilderde landschap. En de herberg lijkt op een klassiek gebouw.
Mensen van alle slag en soort verzorgen, zoals de Samaritaan hier doet: het was de hoofdtaak van de zusters augustinessen in dit Sint- Janshospitaal. Dit paneel herinnerde hen daaraan.
Het is de knielende en biddende hospitaalbroeder links die bij Hans Memling dit drieluikje bestelt, in 1480: Adriaan Reins, heet hij en zijn beschermheilige Adrianus staat achter hem. Adrianus werd aanbeden tegen de pest. Zelf werd hij gemarteld met een aambeeld en een hamer. Die draagt hij hier.
Op het middenpaneel is Christus net van het kruis gehaald en is het een en al droefenis: bij zijn moeder Maria, de zichtbaar radeloze Maria Magdalena en Jezus’ leerling Johannes, die voorzichtig de doornenkroon verwijdert: een uniek gebaar in de vroeg-Nederlandse kunst! Op de achtergrond, onder een dreigende lucht, zie je Jeruzalem en twee mannen die Jezus’ graf klaarmaken. Het landschap loopt rechts door. Daar staat de heilige Barbara. Zij behoedt mensen voor een plotselinge dood.
Ook op de achterzijde zien we twee vrouwelijke heiligen, al heeft er één een baard: Wilgefortis, zo heet ze, ontsnapte door deze harige list aan een ongewenst huwelijk met een heidense prins. Ze werd voor straf op bevel van haar vader gekruisigd. En de naakte zondares Maria van Egypte leefde veertig jaar in de woestijn om boete te doen. Zij hield zich naar verluidt in leven met drie broden. Ook tot deze twee heilige vrouwen richtten zieke gelovigen hun gebeden.
Lees eerst even mee wat hier onderaan op de lijst staat: Dit werk dede maken broeder Jan Floreins alias Vander Rijst, broeder profess van de hospitale van Sint-Jans in Brugge. Anno 1479. Opus Hans Memling. Zo’n bewijs van echtheid kennen we bij Memling maar van twee schilderijen. Ze bevinden zich allebei hier, in de kapel!
Rechts op het middenpaneel, achter een muurtje, knielt broeder Jan Floreins, met voor zich een manuscript met gebeden. Floreins is 36, dat verklappen de stenen naast zijn hoofd. Hij kijkt naar een heilig gebeuren, als in een visioen. De drie wijzen komen eer betuigen aan de pasgeboren zoon van God, Jezus. Let erop hoe het gewaad van de knielende oude wijze een tikkeltje over de lijst hangt. Als het ware in onze wereld.
Op het linkerpaneel is Jezus pasgeboren, tot zichtbare vreugde van Maria, en rechts brengt Maria hem naar de tempel. Op de drie luiken figureert elke keer ook Jozef, ingetogen op de achtergrond. De tempel rechts, dat is eigenlijk de verdwenen romaanse Sint-Donaaskathedraal in Brugge. Door de open deur zie je een stadsplein. Het heilige tafereel speelt zich dus af in een vertrouwd Vlaams decor, zoals gewoonlijk bij de Vlaamse primitieven. Het is alsof het voor onze ogen gebeurt, hier in Brugge.
In 1976 deed het museum een bijzondere ontdekking, onder de drempel van de meesterkamer in het broederklooster: verborgen rekeningboekjes van… Jan Floreins. Hij hield die bij in een woelige tijd. Omdat hij zijn collega-broeders niet vertrouwde!
1474. Voor het nieuwe altaar in deze kerk bestellen twee zusters en twee broeders bij Hans Memling dit weergaloze drieluik. Je bewondert het nog op de plaats waarvoor het is gemaakt. Onderaan staat te lezen wanneer Memling het heeft afgewerkt: in 1479. Behalve op zon- en feestdagen was de triptiek dicht en zag je de vier biddende opdrachtgevers met hun beschermheiligen.
Waar moeten we beginnen op dit feest voor het oog, met zijn prachtkleuren en vele haarscherpe details? Je blijft kijken en nieuwe dingen ontdekken. Misschien bij de twee patroonheiligen van dit Sint-Janshospitaal? Dat is op het paneel links Johannes de Doper, de man die de komst van Jezus Christus aankondigde, die Jezus doopte in de Jordaan en die zelf werd onthoofd. Rechts beleeft Johannes de Evangelist een hallucinant visioen, dat hij ook opschrijft: we zien de Apocalyps, het einde der tijden, het boek waarmee de bijbel eindigt. Let op de monsterachtige details.
Op het middenpaneel staan links en rechts opnieuw de twee Johannessen: de Doper met bij zich het Lam Gods, wat staat voor Christus, en de Evangelist met de gifbeker die hij moest drinken. In het midden troont Maria met het kind Jezus en zitten bij haar twee zogenaamde hospitaalheiligen die erg geliefd waren: links Catharina, rechts Barbara. Barbara werd onder meer aangeroepen om een plotse dood zonder de laatste sacramenten te vermijden.
Bewonder de prachtig geschilderde gewaden, het landschap met ruïnes en stadsgebouwen, de kapitelen van de zuilen met scènes uit het leven van de twee Johanessen. Tot slot: op het middenpaneel, rechts van het eredoek, zie je de Kraanplaats hier in Brugge. Daar zijn broeders van dit hospitaal de vaten wijn aan het keuren, een privilege dat ze van de stad hadden gekregen. Het bracht voor het Sint-Janshospitaal flink wat geld op.
Een werelds detail in een hemels schilderij.
Voor het altaar in de kerk van dit hospitaal werkte Hans Memling in 1479 een groot altaarstuk af. Dat bespreken we elders. In 1637, toen de kerk in barokstijl werd heringericht, verving men Memlings topstuk door déze grootse Maria met heiligen van Jacob van Oost de oude, Brugges belangrijkste schilder van zijn barokke tijd.
Centraal speelt zich een schattig tafereel af, tegen een antiekachtig decor. Het kind Jezus op Maria’s schoot probeert een mijter te zetten op het hoofd van de knielende heilige Augustinus. De augustinessen van het Sint-Janshospitaal leefden volgens Augustinus’ regel. Links van Maria staat Johannes de Doper en rechts Johannes de evangelist, de twee patroonheiligen van het hospitaal. Links op de voorgrond dan weer knielt de heilige Sebastiaan. In zijn hand houdt hij enkele pijlen waarmee hij werd gemarteld. En tegenover hem wijst de heilige Rochus zijn dij aan: Rochus liep de pest op. In zijn eenzame ellende werd hij door een hond gevoed. Rochus werd intens aanbeden tegen de ziekte, net als Sebastiaan en net als de twee heiligen die rechts te zien zijn: Antonius abt en Adrianus.
Een schilderij als dit heet Sacra Conversazione: het toont Maria en het kind Jezus in het gezelschap van heiligen. Doorgaans heeft de opdrachtgever een band met de heiligen, zoals ook hier: de opdrachtgever is het Sint-Janshospitaal, de meeste heiligen worden aangeroepen tegen de pest, en enkele jaren voor de opdracht woedde er een hevige pestepidemie…
Deze houten poort uit de jaren 1600 sluit nu de Corneliuskapel af. Dat was niet haar oorspronkelijke functie: de Apolloniapoort, zo heet ze, hoorde ooit bij de Apolloniakapel, maar die is verdwenen. Er stonden in het Sint-Janshospitaal vroeger inderdaad ook kapellen in de ziekenzalen.
En een van die kapellen was gewijd aan Apollonia, een heilige uit de Romeinse tijd. Dat is geen toeval, want Apollonia was erg populair in deze streken. Zij werd vooral aangeroepen tegen tandpijn. Die functie van Apollonia had, zoals vaak bij heiligen, alles te maken met hoe zijzelf ooit was gemarteld: haar tanden zouden uit haar mond zijn gerukt met een tang. Vandaar. En vandaar ook haar vaste attribuut: een tang. Het Sint-Janshospitaal bezat een reliek van de heilige. En dat was niet toevallig… een tand!
Je kijkt naar wat heet een muurtabernakel. In een tabernakel bewaarde men de gewijde hosties, die de priester tijdens de eucharistieviering er met veel eerbied uit haalde. Een muurtabernakel zoals dit is een knap stukje interieurarchitectuur. Dit laatgotische exemplaar in zandsteen en met twee koperen deuren dateert van ca. 1477.
Boven de deuren toont het beeldhouwwerk een verhaal uit de laatste dagen van Jezus Christus. Hij is gaan bidden in de Hof van Olijven, in het gezelschap van enkele leerlingen van hem. Maar die zijn in slaap gevallen. Christus knielt en kijkt naar de hemel, op zoek naar contact met God. We zien struiken, bloemen, een beekje, een omheining die de hof oproepen… De andere personages op dit tabernakel zijn profeten met banderollen en musicerende engelen.
In het Sint-Janshospitaal waren twee werelden onlosmakelijk met elkaar verbonden: de wereld van het geloof, en die van de zorg. Hóe fysiek aanwezig geloof voor een middeleeuwer was, toont dit tweeluik van Hans Memling. Het heeft nog de originele lijst en de oorspronkelijke scharnieren.
We zijn in Brugge. Door het raam achter de biddende man zie je de brug over het Minnewater. Wie de man is, vertelt het Latijnse opschrift onderaan: Maarten van Nieuwenhove liet dit paneel in 1487 maken. Hij was toen 23. Van Nieuwenhove draagt een fluwelen wambuis en een overkleed dat met zwart bont is gevoerd. Daaruit blijkt zijn welstand: Van Nieuwenhove behoorde tot een rijke Brugse patriciërsfamilie en werd zelfs burgemeester. Op het glasraam achter hem snijdt zijn beschermheilige, Sint-Maarten, zijn mantel in tweeën om de helft aan een arme te schenken. Op z’n 36ste stierf Maarten van Nieuwenhove.
In dezelfde Brugse huiskamer zitten Maria en Jezus, tot wie Maarten bidt. Jezus neemt een appel aan van zijn moeder. Met andere woorden: hij aanvaardt zijn opdracht, sterven om de mensheid te redden. Maria beseft zichtbaar dat dat het lot van haar zoon is. Links van haar prijken het wapenschild en het devies van de Van Nieuwenhoves: Il y a cause, ‘Niet zonder reden’. Ook de vier identieke medaillons verwijzen wellicht naar de familie: een hemelse hand zaait gouden zaden op de aarde en maakt zo een nieuwe tuin of hof. Van Nieuwen-hove.
Zag je links van Maria de bolle spiegel, met daarin de zittende Maria en de knielende Maarten? Alsof Memling wilde bewijzen dat ze hier écht intiem samen zijn. En dat dit dus realiteit is. Geen visioen.
Ze blijft fascineren, de jonge vrouw die Hans Memling hier portretteert alsof ze in een open raam zit. Kijk hoe haar vingertoppen op de lijst rusten. Alsof ze onze ruimte wil binnenkomen. Alsof ze zich vlak bij ons bevindt. We zijn in 1480, staat bovenaan te lezen.
Maar kijk vooral naar de dromerige expressie van deze jonge Brugse, die zichtbaar behoort tot de rijke burgerij. Dat verraden haar kleren en haar juwelen, eenvoudig en toch modieus: een halsketting met gouden kruisje en edelstenen, ringen aan haar vingers… Dat haar haren op het voorhoofd zijn geëpileerd en zijn opgestoken in een hoofddeksel, is volgens de mode van haar tijd.
Wie deze vrouw is, weten we niet. We weten wél wat ze niet is: een figuur uit de oudheid, zoals nochtans bovenaan links in de cartouche te lezen staat. Dat is een latere toevoeging, net zoals de tekst onderaan op de wimpel. Die wimpel zelf is dan weer wél authentiek.
Hans Memling was als portretschilder druk beklant. Dit tegelijk realistische en idealiserende prachtportret laat zien waarom.
Dit is Jezus Christus die wacht op zijn kruisiging. Eenzaam zittend op een rots. Nagenoeg naakt. Met neergeslagen ogen, geboeide handen en op zijn hoofd de pijnlijke doornenkroon. Hij berust zichtbaar in zijn lot. Over de rots hangt zijn mantel.
‘Christus op de koude steen’, heet dit type beeld. Het was bijzonder populair in de 15de eeuw en ook nog kort na 1500, toen dit levensgrote exemplaar werd gemaakt. Het stond op het kerkhof van het hospitaal hier. Een dergelijke scène uit het lijdensverhaal van Christus moest bij gelovigen medelijden en inleving opwekken, en zo hun geloof intenser maken.
Pelgrims vereerden in het Heilig Land de ‘koude steen’ waarop Jezus zou hebben gezeten terwijl zijn beulen het kruis klaarmaakten. Ook in opvoeringen van Jezus’ lijdensverhaal was dit een veel gespeelde scène. Wellicht inspireerde dat beeldhouwers en schilders. In de vier biografieën over Jezus’ leven en werk, de evangelies, komt het tafereel niet voor.
Heiligen speelden in de ziekenzorg een belangrijke rol, geloofde men. Ze beschermden mensen en ze werden aangeroepen tegen allerlei kwalen. Allemaal hadden ze hun specialisme. En voor of na een gunst schonken gelovigen aan de heilige een ex voto, een soort dankgeschenk, bijvoorbeeld in de vorm van het zieke lichaamsdeel.
Je kijkt naar een monumentaal beeld van zo’n populaire heilige, Cornelius, en we bevinden ons in zijn Corneliuskapel. Cornelius’ mantel is verguld met bladgoud en hij draagt een tiara op z’n hoofd, een aanduiding dat hij paus was. Dat de beschildering zo goed bewaard bleef, is uitzonderlijk voor een beeld van de tweede helft van de 14de eeuw.
Cornelius leefde in de derde eeuw. Zijn vaste attribuut is een hoorn, cornu in het Latijn, en dat woord lijkt op z’n naam: Corn-elius. Vandaar. Cornelius werd aangeroepen tegen de vallende ziekte én hij was ook de beschermheilige van het rundvee. Met en zonder hoorns…
De Corneliuskapel werd gebruikt door de Corneliusgilde. Die promootte zijn verering en hield hier haar erediensten. Volgens een contract met het bestuur van het hospitaal moest de gilde in ruil de kapel opknappen. Maar na een ruzie met de kosteres was het gedaan met de gilde in deze kapel.
Niet met de verering van Cornelius. Veel kinderen in Vlaanderen kregen tot voor kort als hun derde naam Cornelius. Om hen te beschermen voor stuipen.
Ongeveer 12 meter breed en maar liefst 42 meter lang: dat zijn de afmetingen van deze zaal. Geen wonder dat haar indrukwekkende kapconstructie, met het gebinte van eikenhout, hier al onze aandacht opeist.
Wat je ziet, is een wonder van middeleeuwse techniek. Het hout is geveld rond 1230, waardoor we weten dat deze dakkap de oudste is in haar soort in de Benelux! Let op de negen bogen. Zij dragen de hele constructie, met haar fascinerende spel van horizontale en verticale lijnen.
Een zolder deed dienst als opslagplaats van het hospitaal. En hij had nóg een verrassende functie: door een uitgekiende ventilatie steeg de ongezonde lucht uit de ziekenzalen van beneden naar boven, naar deze en andere zolderruimtes, waar ze naar buiten ontsnapte. Zo bleef de hygiëne min of meer op peil.
Naast deze grote zolder is er nog een kleinere zolder. Daar leefden de zusters voor de bouw van het klooster.