Op het schilderij met de ziekenzalen hier in de omgeving kun je hem ook al zien: een houten draagstoel als deze. Hierin brachten twee knechten mensen naar het hospitaal als ze te verzwakt waren om dat op eigen kracht te bereiken.
In het Sint-Janshospitaal kwam je niet zomaar binnen. In sommige periodes moest je een aanvraag indienen en vervolgens onderzocht men aan de hand van je bezittingen of je wel arm was, en verder ook wat je gezondheidstoestand was. Ook een aanbeveling van je parochiepriester over je goed gedrag was zeer wenselijk. En voor je in het hospitaal werd opgenomen, ging je je zonden opbiechten bij de priester van het hospitaal.
“Een onderzoek of je wel arm was,” zeiden we. In het Sint-Janshospitaal belandden inderdaad meestal arme mensen. Veel stelde de ziekenzorg hier eeuwenlang niet voor, naar onze normen. Wie het zich financieel kon permitteren, liet zich thuis verzorgen.
6 en 7 januari 1675. In Brugge vindt de eerste openbare anatomische les plaats in de nieuwe anatomiekamer op de prestigieuze Burg, waar veel instellingen hun zetel hadden. Die primeur wordt hier in beeld gebracht, in een fantasieruimte. Het gedissecteerde lijk is van een gevangene. Je mocht niet zomaar op eender wie een dissectie uitvoeren…
Bij het opengesneden lijk staan vier chirurgijns. Omdat we ook een groepsportret hebben van hun gilde uit dezelfde periode, kénnen we de heren. Twee van hen werkten in het Sint-Janshospitaal: de man uiterst rechts is Cornelis Kelderman. Met zijn rechterhand toont hij de appendix. De man uiterst links heet François Guillemin. Hij neemt een instrument vast.
Kelderman en Guillemin waren dus chirurgijns. Dat betekent dat ze niet universitair en theoretisch geschoold waren, zoals medici. Chirurgijns kregen een opleiding als vakmannen, en moesten onder meer dissecties bijwonen. Zij legden ook een eed af. Ze opereerden, verzorgden breuken, namen stenen en gezwellen weg, verzorgden wonden en voerden uitzonderlijk ook amputaties uit… Chirurgijns werden bijgestaan door barbiers, die onder meer instonden voor aderlatingen.
Dit doek uit circa 1778 is van onschatbaar belang. Je herkent meteen de grote ziekenzalen en je ziet in de hoek links de kerk. Die bezoek je straks. Je ziet hier het dagelijkse hospitaalleven met veel levendige details. Zo weten we hoe het er eeuwen aan toe ging, op de plaats waar je nu staat.
De zieken liggen in rijen in houten beddenbakken, zogeheten alkoven. In de 18de eeuw waren er ongeveer 150 bedden, weten we uit andere bronnen: een mannenrij, een vrouwenrij, een chirurgijnsrij en ook een dodenrij, of dodenhoek, voor stervenden. Waar die was, weten we nog altijd niet. Elke rij stond onder het toezicht van een van de zusters augustinessen.
Alles gebeurde hier dus in één ruimte: maaltijden uitdelen, patiënten verzorgen, familiebezoeken, medische ingrepen uitvoeren, sterven in aanwezigheid van een priester... Op dit doek figureren dan ook heel diverse personages: zusters en patiënten uiteraard, en verder ook knechten en meiden, een dokter, een chirurg, geestelijken, bezoekers… Een man heeft zijn hond mee, en er is ook een kat te zien. De normen voor privacy en kwaliteitsvolle zorg zijn duidelijk geëvolueerd…
Een aantal voorwerpen en kunstwerken op het schilderij ontdek je ook in het museum. Kijk rustig verder naar het hospitaalleven zoals het was!
Je vond ze vooral in vrouwenkloosters en begijnhoven, en ze zijn intussen bijzonder zeldzaam: kerstwiegjes, zoals dit exemplaar uit de 15de eeuw, met zijn gotisch, rijkgeborduurd baldakijn boven het wiegje. Het dekentje is van latere datum. Het wiegje hangt aan twee kettinkjes en je kon het schommelen. Er lag een zilveren beeldje van Jezus in. Let ook op de vier beeldjes van engelen.
Tijdens de kerstdagen stond dit wiegje centraal in de geloofsbeleving van de zusters. Volgens de overlevering wiegde de jongste zuster het de hele kerstnacht door op haar schoot. Volgens andere bronnen gebeurde dat wiegen ook tijdens een religieuze plechtigheid. Van andere wiegjes weten we dat ze extra versierd werden.
Met zulke rituelen verdiepten de zusters de emotionele beleving van hun geloof, op een bijzonder moment in het jaar voor christenen: de geboorte van Jezus. Alle zusters werden als het ware heel even moeder. Ze projecteerden hun kinderwens op het kindje in de wieg, zou je kunnen zeggen.
21 oktober 1489. Onder massale belangstelling wordt in het koor van de hospitaalkerk dit inmiddels wereldbefaamde eikenhouten schrijn opgesteld. De miniatuurkapel is voor de kloostergemeenschap gemaakt en bevat de relieken van de heilige Ursula. Zij wordt in het Sint-Janshospitaal speciaal vereerd, onder meer tegen hoofdpijn en voor een goede dood. Op die 21ste oktober 1489 worden Ursula’s relieken uit het oude schrijntje in het nieuwe geplaatst. Dat zal voortaan op feestdagen te zien zijn en het is nu dé publiekslieveling van het huidige museum.
Ontwerper van het schrijn is de grote Hans Memling. Er werkten ambachtslieden aan mee, elk met hun specialisme. Memling stond in voor het schilderwerk, dat ongelooflijk gedetailleerd is. Daar staan alle Vlaamse primitieven om bekend. Op de smalle zijden zie je aan de ene kant Maria met twee knielende hospitaalzusters in een gotisch kerkkoor. Aan de andere kant staat de heilige Ursula, met tien maagden schuilend onder haar mantel. Zij is het hoofdpersonage van de zes taferelen op de zijkant.
Het eerste zie je het dichtst bij Maria, aan haar rechterkant. Ursula komt aan in Keulen, met haar gevolg van 11.000 maagden. Je herkent de Keulse dom. Ursula is op pelgrimstocht, samen met haar aanstaande man Eutherius. Zij gaf hem haar jawoord, als ze eerst die tocht mocht maken. In het volgende tafereel komen ze aan in Bazel en in de derde episode ontvangt de paus hen in Rome. In scène 4 is het gezelschap op de terugtocht opnieuw in Bazel, mét de paus. In tafereel vijf en zes slaat het noodlot toe: in Keulen vermoorden de Hunnen Ursula en haar gezelschap. Zijzelf zal met een pijl worden gedood.
Zie je in de slotscène de man en de vrouw achter Ursula? Zij lijken buiten het gebeuren te staan: zij bidt en hij houdt zijn hoofddeksel respectvol tegen zijn borst. Misschien is dit Hans Memling zelf, en is de vrouw zijn echtgenote, Anna de Valkenaere? En op de vier hoeken van het schrijn staan vier heiligenbeeldjes: het zijn de patroonheiligen van de vier opdrachtgevers, onder wie Jan Floreins en Agnes en Elisabeth Casembroot. Jan en Elisabeth ontmoeten we op ons parcours ook elders.
OCMW Sint-Janshospitaal
Het Ursulaschrijn dat Hans Memling voor het Sint-Janshospitaal ontwierp en beschilderde is een topstuk. Je kunt het hier bewonderen. Dit is zijn voorloper: tot 21 oktober 1489 bevatte dit schrijn relieken van de heilige Ursula en enkele van haar 11.000 maagden, en van een rist van heiligen. Die dag werden ze in het grote schrijn opgeborgen.
Op de voorkant staat in het midden Ursula. Onder haar mantel beschermt ze haar gezellinnen. Links zie je Maria met kind en Johannes de Doper. Rechts van Ursula staan de heilige Cecilia, met een orgeltje, en de heilige Barbara, met de toren waarin haar vader haar opsloot. Dergelijke schilderingen op paneel van rond 1400 zijn zeer zeldzaam in Vlaanderen.
Het kleine schrijn is in 1489 meer dan 75 jaar oud en wordt dan ongetwijfeld als ouderwets beschouwd. Op die 21ste oktober verloor het zijn functie. Als je de twee met elkaar vergelijkt, zie je welke grote stappen de schilderkunst in deze streken in een eeuw tijd heeft gezet.
1474. Voor het nieuwe altaar in deze kerk bestellen twee zusters en twee broeders bij Hans Memling dit weergaloze drieluik. Je bewondert het nog op de plaats waarvoor het is gemaakt. Onderaan staat te lezen wanneer Memling het heeft afgewerkt: in 1479. Behalve op zon- en feestdagen was de triptiek dicht en zag je de vier biddende opdrachtgevers met hun beschermheiligen.
Waar moeten we beginnen op dit feest voor het oog, met zijn prachtkleuren en vele haarscherpe details? Je blijft kijken en nieuwe dingen ontdekken. Misschien bij de twee patroonheiligen van dit Sint-Janshospitaal? Dat is op het paneel links Johannes de Doper, de man die de komst van Jezus Christus aankondigde, die Jezus doopte in de Jordaan en die zelf werd onthoofd. Rechts beleeft Johannes de Evangelist een hallucinant visioen, dat hij ook opschrijft: we zien de Apocalyps, het einde der tijden, het boek waarmee de bijbel eindigt. Let op de monsterachtige details.
Op het middenpaneel staan links en rechts opnieuw de twee Johannessen: de Doper met bij zich het Lam Gods, wat staat voor Christus, en de Evangelist met de gifbeker die hij moest drinken. In het midden troont Maria met het kind Jezus en zitten bij haar twee zogenaamde hospitaalheiligen die erg geliefd waren: links Catharina, rechts Barbara. Barbara werd onder meer aangeroepen om een plotse dood zonder de laatste sacramenten te vermijden.
Bewonder de prachtig geschilderde gewaden, het landschap met ruïnes en stadsgebouwen, de kapitelen van de zuilen met scènes uit het leven van de twee Johanessen. Tot slot: op het middenpaneel, rechts van het eredoek, zie je de Kraanplaats hier in Brugge. Daar zijn broeders van dit hospitaal de vaten wijn aan het keuren, een privilege dat ze van de stad hadden gekregen. Het bracht voor het Sint-Janshospitaal flink wat geld op.
Een werelds detail in een hemels schilderij.
Heiligen speelden in de ziekenzorg een belangrijke rol, geloofde men. Ze beschermden mensen en ze werden aangeroepen tegen allerlei kwalen. Allemaal hadden ze hun specialisme. En voor of na een gunst schonken gelovigen aan de heilige een ex voto, een soort dankgeschenk, bijvoorbeeld in de vorm van het zieke lichaamsdeel.
Je kijkt naar een monumentaal beeld van zo’n populaire heilige, Cornelius, en we bevinden ons in zijn Corneliuskapel. Cornelius’ mantel is verguld met bladgoud en hij draagt een tiara op z’n hoofd, een aanduiding dat hij paus was. Dat de beschildering zo goed bewaard bleef, is uitzonderlijk voor een beeld van de tweede helft van de 14de eeuw.
Cornelius leefde in de derde eeuw. Zijn vaste attribuut is een hoorn, cornu in het Latijn, en dat woord lijkt op z’n naam: Corn-elius. Vandaar. Cornelius werd aangeroepen tegen de vallende ziekte én hij was ook de beschermheilige van het rundvee. Met en zonder hoorns…
De Corneliuskapel werd gebruikt door de Corneliusgilde. Die promootte zijn verering en hield hier haar erediensten. Volgens een contract met het bestuur van het hospitaal moest de gilde in ruil de kapel opknappen. Maar na een ruzie met de kosteres was het gedaan met de gilde in deze kapel.
Niet met de verering van Cornelius. Veel kinderen in Vlaanderen kregen tot voor kort als hun derde naam Cornelius. Om hen te beschermen voor stuipen.