Je kijkt naar een zogeheten insculpatie- of keurplaat, een uiterst belangrijk stuk documentatie. Waarom is het belangrijk? Wel, de plaat vermeldt maar liefst 186 namen van Brugse edelsmeden uit de periode 1567-1636. Naast hun naam zie je ook hun merkteken of keurmerk. Een soort logo. Edelsmeden moesten dat op al hun producten aanbrengen. Zo wist hun beroepsorganisatie, het ambacht, wie wat had gemaakt. En kon men controleren of de kwaliteit oké was.
Dankzij deze plaat kennen ook wij dus alle namen én merktekens van de Brugse edelsmeden uit een periode van zeventig jaar. Velen waren familie van elkaar: ook dat kunnen we achterhalen. En net zoals het ambacht toen, weten ook wij nog altijd wie een bepaald stuk edelsmeedwerk heeft gemaakt!
Als je in een discipline meester wilde worden, zoals deze 186 edelsmeden, moest je eerst een meesterproef afleveren. Het stalen slot dat je hier ziet, met een deels zichtbaar mechanisme, is zo’n meesterproef. Van een slotenmaker. Een zekere Franciscus De Vooght maakte het in 1794 om te bewijzen dat hij na z’n opleiding bij een meester-slotenmaker zélf het vak goed beheerste. Als Franciscus’ meesterproef werd goedgekeurd, mocht hij zich in Brugge als meester vestigen en lid worden van het ambacht. Zo’n meesterproef diende dus om het beroep en de kwaliteit van het vakmanschap te beschermen.
1794, staat op het slot. Dat is een geval van slechte timing. Want net in dat jaar viel het Franse revolutionaire leger Vlaanderen binnen. Vier jaar later was het gedaan met de ambachten en gilden, en dus ook met de meesterproef.
Bleef Franciscus De Vooght actief als slotenmaker? Waarschijnlijk wel, maar zeker zijn we niet.