In de 17de en 18de eeuw worden in Brugge de meest uiteenlopende luxegoederen gemaakt of verhandeld: borduurwerk, meubels, klokken, zilverwerk… Het vakmanschap is vaak van een uitmuntend niveau.
Dat komt vooral door het talent van de makers. Maar een belangrijke rol is ook weggelegd voor de ambachten, verenigingen van mensen die hetzelfde vak beoefenen. Zij bestaan al sinds de middeleeuwen en stellen hoge kwaliteitseisen aan de productie van hun leden. Zo kan je geen eigen bedrijf beginnen als je niet eerst met succes je meesterproef hebt afgelegd. De meester en het ambacht brengen ook merktekens aan op hun producten om de kwaliteit ervan te garanderen.
De ambachten maken graag duidelijk hoe belangrijk ze wel zijn. Ze nemen bijvoorbeeld als groep deel aan processies. De leden dragen dan magnifieke zilveren schilden. Voorzien van de juiste merktekens, uiteraard.
Tegenwoordig bestaan de ambachten niet meer, maar het vakmanschap leeft voort in Brugge
Joris Dumery, klokkengieter. François Rielandt, edelsmid. Meester Lucas, ontwerper van wandtapijten. Franciscus De Vooght, slotenmaker…
Deze namen zeggen je vermoedelijk niets. Het zijn de makers van al het moois in deze grote vitrine, producten van hun topvakmanschap. We zetten hen hier graag in het zonnetje. Soms kennen we hun namen niet. En soms zijn objecten het resultaat van anoniem groepswerk.
Zoals je hier ziet: ook in de jaren na 1550, en zeker in de 17de en 18de eeuw, bloeien in Brugge de vele kunst- en andere ambachten volop. Omdat er klanten zijn: handelaars en ondernemers, edellieden en welgestelde burgers, kerken en kloosters, rijke geestelijken. Allemaal bestellen ze gretig luxevoorwerpen van ambachtelijke makelij. Ze doen dat bij Brugse ambachtslui, maar ook elders.
De meeste voorwerpen in de vitrine zijn in Brugge gemaakt, of zijn hier beland door handel of via een bestelling. Ze dienen om ze te gebruiken, als decoratie of om mee te pronken. Geniet van de veelheid en de diversiteit! En weet dat je heel veel meer van deze prachtstukken kunt ontdekken in Brugse kerken, historische gebouwen en musea.
Schilderen op linnen, als het ware. Met goud- en zilverdraad en met gekleurde zijde… Zo zou je het werk kunnen omschrijven in het Brugse atelier dat dit antependium heeft gemaakt, in de jaren 1540. Naaldschilderen, noemen we het. De medewerkers van het atelier zijn anoniem gebleven.
Antependium is het Latijnse woord voor ‘voorhangsel’. Het textiel hing inderdaad aan de voorkant van een altaar, in dit geval in de kloosterkerk van de Brugse zusters Augustinessen. Zo werd het altaar prachtig opgesmukt en hadden gelovigen een aandachtspunt.
Wat is er te zien? 28 heilige personages: Maria, apostelen, heilige maagden. De architectuur doet denken aan de late gotiek. Maar kijk nog eens goed: de meeste figuren verschijnen twee keer! Daar is een verklaring voor: dit antependium is samengesteld uit versierde boorden van ander textiel uit kerken of kloosters, zoals een kazuifel, een priestergewaad. Het antependium is dus gerecycleerd, en het is een assemblage.
Deze zware kanjer is goed voor meer dan 30 kilogram. Het is een meesterwerk van bronsgietkunst en een staaltje van precisiewerk. Dit instrument werd namelijk gebruikt voor het afwegen van goud, zilver, kostbare specerijen, kruiden… Dat moest tot op de gram precies gebeuren.
Kijk hoe mooi het omhulsel is versierd, met drakenkoppen en vrouwenbustes. In dat omhulsel zitten tien vaatjes of gewichten, die netjes in elkaar passen. Al die vaatjes samen wegen precies evenveel als het omhulsel, en elk onderdeel weegt precies twee keer zoveel als het kleinere dat erin past. Van precisiewerk gesproken.
Albertus Weinmann junior maakte dit gewicht in het Duitse Nürenberg, in 1568. Zijn familie telde 33 smeden en kopergieters! Je ziet de stadsnaam ‘Nürenberg’ tweemaal in de inscriptie op het deksel, net als het wapenschild van die stad, die gespecialiseerd was in het maken van gewichten.
Hier zie je hoe een klok wordt gegoten. En je kan het resultaat ook voelen. Doe je ogen dicht en probeer eens te lezen wie deze klok gemaakt heeft.
Het is 1 november 1754. We kijken binnen in het statige vergaderlokaal van het ambacht van de Brugse kleermakers. Achter een lange tafel zitten de zes bestuursleden van de vereniging. Maar wat doet de groep zichtbaar arme mannen links hier? Wel, het is Allerheiligen, en op die eerste november schenkt het ambacht elk jaar aan 13 armen kleren. De vereniging betaalt die met geld uit de erfenis van… Lodewijk van Gruuthuse. Dat ze met het geld armen moet kleden, staat in Lodewijks testament.
Rechts liggen de kledingstukken klaar. Twee van de armen kregen hun kleren al en zien er daarom uit als gildeleden. De twee beelden tussen de drie ramen stellen een Madonna voor, en Sint-Anna. De heilige Anna is de patrones van het ambacht. Het schilderij links aan de achterwand is een groepsportret van een vroegere bestuursploeg.
Ambachten en gilden bestonden sinds de middeleeuwen. In deze organisaties verenigden mensen met hetzelfde beroep zich. Je had geen keuze: wie in een stad als Brugge, Gent, Ieper enzovoort pakweg kleermaker, schilder, zilversmid of slager wilde worden, moest zich aansluiten. Anders kon je geen zelfstandig meester worden. Noem het een vorm van protectionisme: lokale beoefenaars van een beroep controleerden wie in hun stad dat beroep uitoefende. Ambachten en gilden verzekerden óók de kwaliteit van de producten. Daar stelden ze regels en reglementen voor op.
En het waren sociale verenigingen. Mensen ontmoetten er elkaar, de organisatie stond in voor de begrafenis van leden, en soms voor de huisvesting van gepensioneerde oud-leden of hun weduwen. Ze deed ook aan goede werken, zoals dit schilderij laat zien.
Je kijkt naar een zogeheten insculpatie- of keurplaat, een uiterst belangrijk stuk documentatie. Waarom is het belangrijk? Wel, de plaat vermeldt maar liefst 186 namen van Brugse edelsmeden uit de periode 1567-1636. Naast hun naam zie je ook hun merkteken of keurmerk. Een soort logo. Edelsmeden moesten dat op al hun producten aanbrengen. Zo wist hun beroepsorganisatie, het ambacht, wie wat had gemaakt. En kon men controleren of de kwaliteit oké was.
Dankzij deze plaat kennen ook wij dus alle namen én merktekens van de Brugse edelsmeden uit een periode van zeventig jaar. Velen waren familie van elkaar: ook dat kunnen we achterhalen. En net zoals het ambacht toen, weten ook wij nog altijd wie een bepaald stuk edelsmeedwerk heeft gemaakt!
Als je in een discipline meester wilde worden, zoals deze 186 edelsmeden, moest je eerst een meesterproef afleveren. Het stalen slot dat je hier ziet, met een deels zichtbaar mechanisme, is zo’n meesterproef. Van een slotenmaker. Een zekere Franciscus De Vooght maakte het in 1794 om te bewijzen dat hij na z’n opleiding bij een meester-slotenmaker zélf het vak goed beheerste. Als Franciscus’ meesterproef werd goedgekeurd, mocht hij zich in Brugge als meester vestigen en lid worden van het ambacht. Zo’n meesterproef diende dus om het beroep en de kwaliteit van het vakmanschap te beschermen.
1794, staat op het slot. Dat is een geval van slechte timing. Want net in dat jaar viel het Franse revolutionaire leger Vlaanderen binnen. Vier jaar later was het gedaan met de ambachten en gilden, en dus ook met de meesterproef.
Bleef Franciscus De Vooght actief als slotenmaker? Waarschijnlijk wel, maar zeker zijn we niet.