Begin 17de eeuw heeft Brugge het zwaar. De godsdienstoorlogen tussen katholieken en protestanten hebben Vlaanderen hard getroffen. Tot overmaat van ramp is het Zwin, de toegang tot de zee, nog moeilijk bevaarbaar. Brugge is niet langer de bruisende handelsmetropool van weleer.
Maar de inwoners laten de moed niet zakken. Er komt een nieuwe zeeverbinding: een kanaal naar Oostende. Brugse kooplui drijven handel met Azië en Zuid-Amerika en laten de stad kennismaken met exotische nieuwe producten: koffie, thee, tabak, porselein.
Inmiddels is er in de katholieke wereld een hervormingsbeweging op gang gekomen: de contrareformatie. In Brugge vestigen zich diverse kloosterordes. Ze dragen hun geloof uit met indrukwekkende gebouwen, die ze vullen met schitterende kunstvoorwerpen. De orderboekjes van de ambachtslui lopen weer vol.
De 15de eeuw was voor Brugge een glorietijd: dat vertelden we je op de gelijkvloerse verdieping. Maar vanaf ongeveer 1550 breken er moeilijke tijden aan. Er zijn gewapende conflicten in de Nederlanden; en Brugge verliest zijn toegang tot de zee: het Zwin. De stad is niet langer een internationaal handelscentrum.
De Bruggelingen zoeken oplossingen. Uitwegen, letterlijk. Een daarvan zie je op dit tweedelige schilderij: de groots opgezette Handelskom. Die wordt in 1665 in gebruik genomen. Het is een plek met nieuwe infrastructuur voor schepen: rechts zie je kaaien en stapelplaatsen, links de scheepswerven vlakbij… De Handelskom ligt aan het eind van een nieuwe verbinding met de internationale haven van Oostende. Zo kunnen zeeschepen Brugge weer bereiken. Andere nieuwe kanalen verbinden de stad met Gent, Nieuwpoort, Duinkerke...
Dankzij de nieuwe infrastructuur, en ook dankzij de sterke Kamer van Koophandel, doet Brugge weer mee, op nationale schaal. De stad wordt opnieuw een centrum. Er komen internationale goederen aan die vanuit Brugge naar het binnenland worden verscheept. Dat zorgt voor nieuwe bedrijvigheid in de stad. Zo meldt een kroniekschrijver voor het jaar 1668 dat een vloot van 118 grote koopvaardijschepen de Handelskom uitvoer en later rijkelijk geladen terugkeerde. Ook de Brugse nijverheid herleeft!
Vanzelf gaat het niet, want er is stevige concurrentie. Dat verhaal vertellen we bij de scheepsmaquette.
Dit is een maquette van de Maagd van Gent. De Maagd van Gent is een schip van het Gentse schippersgilde, een galjoen. Dat is in de 17de eeuw een veel voorkomend type. Een stad wordt in die tijd vaak vergeleken met een maagd: steden willen namelijk vrij en onbezet zijn. Vandaar de naam van het schip.
Maar wat doet de Maagd van Gent in ons verhaal over Brugge? Wel, dit schip laat zien dat er bij de schippers van Brugge, Gent en Oostende stevige onderlinge concurrentie is. Allemaal willen ze dat grote zeeschepen ongehinderd tot in hún haven kunnen varen, het zogenaamde doorvaarrecht. Maar tegelijk willen ze dat die schepen hun lading verplicht moeten overladen op hun Brugse, Gentse of Oostendse schepen. Zo kunnen ook lokale schippers een graantje meepikken van de handel over water. Vooral tussen de Gentse en Brugse schippers dateert de concurrentie al van de middeleeuwen…
Misschien stond deze maquette uit 1674 in een Gentse kapel van de Gentse schippersgilde? Als dank voor een gunst van een heilige. Of juist om van die heilige nog een gunst te krijgen. Het was een ‘ex voto’ voor die heilige, een soort dank-je-wel.
Brugge zoekt in de 17de en 18de eeuw naar nieuwe uitwegen. Ontdek in deze mooie atlas hoe nieuwe kanalen de stad met de zee en het achterland verbinden
Dit grote wandtapijt stelt een haventafereel voor. Een donkere vorst onderhandelt met Europeanen. We zien onder meer goudstaven en gevlochten tabaksbladeren. Het tapijt staat symbool voor de nieuwe handel met de Nieuwe Wereld.
Vanaf de 17de eeuw belanden op de tafels van de Brugse elite inderdaad nieuwe, exotische producten en stoffen: koffie, thee, tabak en cacao, porselein, parelmoer en exotisch hout… Je ziet hier ook een aantal voorwerpen voor die nieuwematerialen, zoals een koffiekan en theekan, of tabaksdozen en tabakspotten. Het roken en snuiven van tabak, een plant uit Amerika, wordt in Europa spoedig een nieuwe gewoonte. De nieuwe producten veroveren inderdaad snel de harten en huizen van de hogere kringen. De handel wordt wereldhandel.
Vanaf de 16de eeuw trekken ook ondernemende Bruggelingen naar Spaanse kolonies in Midden- en Zuid-Amerika. Een aantal van hen keert na een tijd terug, rijkgeboerd en met een netwerk van internationale handelscontacten. Ze richten in Brugge internationale handelshuizen op. Ook met Noord-Europa voeren ze handel.
Begin 18de eeuw komt het Verre Oosten in beeld. Avontuurlijke Brugse ondernemers zien daar nieuwe mogelijkheden. Oostende wordt een tijdlang hun thuishaven. Een van die ondernemende Bruggelingen is Guillaume De Brouwer. Je ziet hem op het schilderij, samen met zijn gezin.
Dit is de Brugse ex-kapitein en ondernemer Guillaume de Brouwer, in zijn handelskantoor, samen met zijn gezin. De brief op tafel verklapt dat hij het is. Er staat: ‘Mynheer De Brouwer Kapiteyn tot Brugge’. De Brouwer zelf staat achter de tafel te schrijven. De twee jongemannen zijn z’n zonen en opvolgers. Rechts houdt zijn vrouw een doosje vast met gewichtjes om het gewicht van gouden munten te controleren. Bij haar zie je een dienstmeid, en hun jongste zoon en dochter. Ook het huishondje mocht niet ontbreken. De vele documenten en de pakketten moeten tonen hoe bedrijvig Guillaume De Brouwer wel is.
Want De Brouwer bouwt in de 18de eeuw een internationaal commercieel imperium uit. Hij drijft handel met het Verre Oosten, en vaart ook zélf vijfmaal naar China. Eerst doet hij dat met Oostende als thuishaven, én met goede contacten in Noorwegen en Denemarken. Porselein, thee, specerijen, zijde en bijvoorbeeld ook Noorse kabeljauw: alles komt in Oostende aan. De goederen worden vervolgens in Brugse pakhuizen opgeslagen en geveild. Later opereert De Brouwer als reder vanuit Brugge. Zijn twee zonen zetten vanaf 1755 de zaak voort.
Laat je meevoeren naar exotische oorden door deze geuren.
Koffie, thee, chocolade, tabak zijn nieuwe producten en je hebt er nieuwe gebruiksvoorwerpen voor nodig.
Een troon. Luxueuze kleren, met kant en hermelijn erin verwerkt. Een diamanten borstkruis. Achter het gordijn: een bibliotheek.
Je kijkt naar Hendrik-Jozef van Susteren, bisschop van Brugge in de eerste helft van de 18de eeuw. De rijkgeboren Van Susteren toont zich aan ons als een intellectueel en als een echte kerkvorst.
Na de godsdienstoorlogen tussen katholieken en protestanten is de katholieke kerk strijdvaardig. Ze draagt haar geloof trots uit, zoals de bisschop laat zien. Dat doet ze met indrukwekkende gebouwen en jubelende barokkunst. En met statige portretten. Maar ook door mensen in armoede te helpen. Ook dat doet Van Susteren.
De nieuwe kunst en architectuur zijn nodig. Want eind 16de eeuw hebben vandalen veel kunstvoorwerpen en kerkschatten vernield of geroofd. De calvinisten verdreven geestelijken uit hun Brugse kloosters, en veel van die kloosters kregen een andere functie. Het waren troebele tijden voor de kerk.
Vanaf eind 16de eeuw keren priesters en kloosterlingen terug naar Brugge. Ze richten hun kloosters en kerken weer in. In barokstijl. Alles wordt nieuw: schilderijen, glasramen, zilver- en goudwerk, meubels, houtsnijwerk… Je ziet in deze zaal prachtige voorbeelden. Welgestelde mensen, zoals Van Susteren, treden op als sponsors en mecenassen. Ambachtslui en kunstenaars uit Brugge en van elders krijgen van de kerk veel opdrachten.
Binnen de veilige stadsmuren vestigen zich ook nieuwe kloosterordes, die van het platteland komen. Kerken en meer dan dertig kloosters palmen in de Brugse binnenstad tot bijna een kwart van de oppervlakte in. Ook de heren van de befaamde Duinenabdij van Koksijde verhuizen naar Brugge. Hun imposante barokabdij verrijst aan de Potterierei. Nu is dat het Grootseminarie.
Deze pronkkast vertoont alle kenmerken van een barok meubel: gedraaide zuilen, weelderige versiering, gebeeldhouwde taferelen, verstekwerk en bolvormige poten. De kast getuigt van de stielkennis van de Brugse schrijnwerkers en beeldsnijders, én van de vraag naar overvloed en weelde bij hun klanten. De Brugse meubelmakers produceerden vooral voor de lokale markt en bleven gehecht aan het traditionele, robuuste eikenhout. Hun Antwerpse collega’s werkten meer met exotische houtsoorten en materialen zoals ebbenhout, ivoor en schildpadlak - het sierlijke kunstkabinet in deze zaal is daar een mooi voorbeeld van.