In de 19de eeuw wordt Brugge ontdekt door een nieuwe groep bezoekers: toeristen. Die zijn gecharmeerd door de pittoreske stad met haar oude huizen, pleinen en straatjes. Om nog meer bezoekers te lokken, beginnen eerst verenigingen en later ook het stadsbestuur toeristische promotie te voeren.
Het verleden dient ook als inspiratie om de stad te verfraaien. Dat gebeurt in een gloednieuwe bouwstijl, die teruggrijpt naar de middeleeuwen: de neogotiek. Zo wordt het middeleeuwse karakter van Brugge nog versterkt. Tentoonstellingen en musea belichten het glorierijke verleden. Het Gruuthusemuseum gaat terug tot die tijd.
De stad probeert ook opnieuw aan te knopen bij de economische bloei van weleer. Bovenaan het verlanglijstje: een nieuwe verbinding met de zee. In 1907 is het eindelijk zover en wordt de haven van Zeebrugge ingehuldigd.
De 19de eeuw is voor Brugge een bijzondere en ingrijpende tijd. De keuzes van toen bepalen nog altijd het beeld van de stad.
Het verhaal begint rond de jaren 1850. Dan verschijnt ook dit boek, in Brugge. In die periode kiezen de stad en veel andere bouwheren voluit voor de neogotiek. De stijl verwijst naar Brugges roemrijke, gotische middeleeuwen. Veel witgepleisterde gevels maken plaats voor baksteen. Ze deden te veel aan het Franse classicisme denken. Het stadsbestuur geeft subsidies, de pers dringt erop aan en ook oudheidkundigen bepleiten het herstel van Brugges middeleeuwse identiteit.
De promotie van de neogotiek komt ook uit katholieke hoek. De stijl verwijst immers rechtstreeks naar de gotiek van veel kerken. De neogotiek versterkt Brugges traditioneel katholieke karakter.
Het boek is de Franse bewerking van een Engels boek: 'The true principles of pointed or christian architecture', in het Nederlands: 'De ware principes van spitse of christelijke architectuur'. Dit standaardwerk over de 19de-eeuwse neogotische architectuur is van auteur Augustus Welby Pugin. Ook hij neemt dus de gotische middeleeuwen als inspirerend voorbeeld. 'Les vrais principes', de Franse bewerking door de Engelse architect Thomas King, heeft ook aandacht voor toegepaste kunsten: kledij, vaatwerk en nog wel meer. En dit internationaal verspreide boek noemt ook Brugse makers!
Het neogotische teruggrijpen naar Brugges bloeitijd past tot slot in het cultuur-toeristische imago dat de stad in de 19de eeuw opbouwt.
Dit museumgebouw dateert hoofdzakelijk uit twee tijden. Het middeleeuwse Gruuthusepaleis ondergaat eind 19de eeuw een stevige neogotische facelift, onder leiding van deze man: architect Louis Delacenserie. Hij bedenkt bijvoorbeeld de loggia die je vanuit deze zaal kunt bereiken. Die heeft hij op oude tekeningen gezien, maar wel op een andere plek in het gebouw…
Als je nu door Brugge loopt, zie je op veel plaatsen de neogotische hand van Delacenserie. Hij wordt in 1870 stadsarchitect en leidt veel jonge architecten op. Tal van restauraties en nieuwbouwprojecten in de stad gebeuren onder zijn leiding, zoals het Provinciaal Hof op de Markt, de Minnewaterkliniek, de Rijksnormaalschool in de Sint-Jorisstraat... Oude gebouwen krijgen daarbij wel eens een neogotische make-over, om ze middeleeuwser te doen lijken. Dit is ook de tijd waarin de stad premies aan particulieren begint toe te kennen voor zogenaamde ‘kunstige herstellingen’, restauraties die het erfgoed opwaarderen. Die premies bestaan nog altijd.
Zoals veel prominente mannen was Delacenserie lid van de Société Archéologique de Bruges, Brugges Oudheidkundig Genootschap. Dat ligt aan de basis van dit museum. Nog een pikant detail: in de jaren 1860 ontwierp de jonge architect Delacenserie een groot stuk van een nieuw stadsdeel, bij de nieuwe Brugse schouwburg, in… classicistische stijl. Even later werd die in Brugge verfoeid. Ook door Delacenserie zelf.
Brugge weer middeleeuwser maken. Teruggrijpen naar de glorietijd. Het is een ambitie die veel Bruggelingen koesteren in de 19de eeuw. Ze doen historisch onderzoek in archieven en er worden collecties aangelegd die de stadsgeschiedenis illustreren en de roemrijke middeleeuwen belichten. Dit museum is een van de resultaten. Niet toevallig speuren de vroegste verzamelaars onder meer naar middeleeuwse objecten.
De Société Archéologique de Bruges, het Oudheidkundig Genootschap van Brugge, bouwt het museum aanvankelijk uit, met mensen als James Weale en Adolf Duclos. Je ziet hier de draagtekens van de eerste suppoosten, mét de bijbehorende ketting.
Collecties dienen om ze te bestuderen, en in de 19de eeuw steeds meer ook om ze aan het publiek te tonen, in openbare musea en op prestigieuze tentoonstellingen. Dat is nog altijd zo. Maar collecties hebben in die tijd nóg een doel: veel objecten zijn stijlvoorbeelden voor vakmannen, ze worden gebruikt als inspiratiebron in de nijverheid. Ook ambachtsmensen bestuderen dan ook de verzamelingen van het Gruuthusemuseum. Die zijn divers: het gaat van archeologie en beeldende kunsten, over voorbeelden van architectuur, tot meubilair, serviezen, kledij...
De geboren Brit James Weale is de perfecte 19de-eeuwse Bruggeling. Weale vestigt zich in 1856 in de stad, op z’n 24ste. Hij wordt een pleitbezorger van de neogotiek en hij promoot Brugge toeristisch, met zijn stadsgids 'Bruges et ses environs'. En hij is volop actief in Brugse erfgoedkringen, als onderzoeker en wat wij nu ‘publiekswerker’ noemen: James Weale stelt diverse museum- en tentoonstellingscatalogi samen. Hij is ook een pionier van het onderzoek naar de kunst van de Vlaamse primitieven.
Neogotiek, cultuurtoerisme, het onderzoek van Brugges verleden: het zijn de drie thema’s van deze zaal. James Weale belichaamt ze. In het statutenboek van het Oudheidkundig Genootschap van Brugge uit 1865 zet hij als medestichter zijn handtekening. Naast die van onder meer priester-dichter Guido Gezelle.
James Weale kijkt verder dan Brugge. Hij heeft een internationaal netwerk en debatteert volop mee over monumentenzorg in België. Zo pleit hij ervoor om bij restauraties zo veel mogelijk terug te keren naar de oorspronkelijke toestand. In Brugge heeft men alvast oor naar zijn pleidooi.
Ga net als de leden van de Société Archéologique op onderzoek en maak een wrijfprent van deze grafsteen.
In de 19de eeuw wordt Brugge een stad voor cultuurtoeristen. Geschiedenis en erfgoed zijn haar grote troeven. Zij moeten Brugge een nieuwe toekomst geven.
Je ziet enkele prenten uit het 'Album pittoresque de Bruges' uit 1837 van Octave Delepierre, consul in Londen. Zijn collectie met stadsgezichten en beelden van Brugges belangrijkste monumenten promoot de stad. Het boek heeft grote invloed op de beeldvorming.
Het Brugse cultuurtoeristische verhaal begint dus bij individuen zoals Delepierre. Én bij Engelse mensen. Want begin 19de eeuw ontdekken zij Brugge. De rustige, historische, mooi bewaarde én ook goedkope stad charmeert hen. Brugge wordt populair als reisbestemming, ook door zijn gunstige ligging bij de kust, en veel Engelse gezinnen verblijven er een tijd. Er ontstaat een meer dan duizendkoppige Engelse kolonie, met eigen scholen, verenigingen en… tearooms.
Later, in de jaren 1880, stimuleren nieuwe verenigingen het Brugse toerisme: met reisgidsen, door evenementen te organiseren en door de promotie van Brugse kunstschatten in het buitenland. Uiteindelijk trekt ook het stadsbestuur volop de toeristische kaart. En intussen worden veel mensen almaar mobieler.
Samen met de haven wordt toerisme in Brugge een sociaal-economische factor van belang. En dat gaat perfect samen met de derde grote troef: Brugges middeleeuwse identiteit. Want die maakt de toeristische kracht uit. Er ontstaat een sneeuwbaleffect: veel toeristen getuigen van hun bijzondere band met het oude Brugge, in woorden en met beelden. En hun getuigenissen versterken nog eens Brugges middeleeuwse imago.
Wie zegt ‘toerisme’, zegt ‘toeristische gidsen’. In 1883 publiceert Bruggeling Adolf Duclos zijn handige handleiding en bezoekersgids 'Bruges en trois jours. Promenades dans la Venise du Nord'. Op klein formaat en met stadsplannetjes. Dat kennen we nog.
Duclos is een pionier: als eerste stippelt hij stadswandelingen uit. Hij beschrijft de klassieke bezienswaardigheden en geeft veel praktische tips: waar vind je de post en goede boekhandels? Waar eet je lekker, slaap je comfortabel? Waar luister je het best naar beiaardconcerten? Waar stoppen de rijtuigen? Waar koop je kant? Hij zal later nog de gids 'Bruges en un jour' maken, én één specifiek voor Engelse reizigers. Duclos richt zich tot welgestelde mensen, de enigen die in deze tijd op reis kunnen gaan.
Adolf Duclos is een gezaghebbende stem in Brugse debatten en werkt ook mee aan dit nog prille museum. Hij is een hevige voorstander van ‘stijlzuivere restauraties’: volgens hem moeten alle latere toevoegingen uit middeleeuwse gebouwen verdwijnen. In zijn levenswerk 'Bruges, histoire et souvenirs' overloopt hij uitgebreid de Brugse architectuurgeschiedenis. Vooral bakstenen gevels staan bij hem in the picture. Duclos geeft ook vorm aan historische stoeten, spektakels die veel toeristen aantrekken, zoals de Guldensporenstoet.