Omstreeks 1850 onderging het landschapsgenre een belangrijke evolutie. Kunstenaars trokken met hun schildersezels en verftubes de vrije natuur in en schilderden en plein air, in de openlucht. Het pleinairisme werd vooral in Frankrijk beoefend, door de school van Barbizon. Tussen 1830 en 1860 vestigden verschillende Parijse kunstenaars zich in de omgeving van Barbizon en het nabijgelegen woud van Fontainebleau. In België was Théodore Fourmois de eerste pleinairistische landschapsschilder.
In navolging van de school van Barbizon werden ook in België verschillende regionale landschapsscholen gevormd. Vooral de School van Tervuren zou naam maken, met Hippolyte Boulenger, Alphonse Asselbergs en Théodore Coosemans. Zij legden zich toe op romantische en dramatische uitbeeldingen van de natuurlijke omgeving.
Kunstenaars kregen meer en meer oog voor de wisselende aspecten van de natuur en hun techniek werd almaar schetsmatiger. Emile Claus oogstte veel succes met zijn variant van het impressionisme, het luminisme, met het zonlicht in de hoofdrol.
Foto's © artinflanders.be
In de lijn van de Barbizonschilders in Frankrijk nam Théodore Fourmois afstand van het idealiserende, academische landschap. Hij probeerde vooral greep te krijgen op het schouwspel van licht en atmosfeer. De kleine olieverfstudie van de watermolen in Voreppe in de Franse Dauphiné, schilderde hij wellicht ter plaatse. Het doek kon gemakkelijk in een schildersdoos opgeborgen worden. De grotere versie werkte hij af in zijn atelier. Het landschap werd lichtjes geïdealiseerd en aangevuld met koeien, een herderinnetje en een paar andere figuranten.
Alphonse Asselbergs schilderde dit doek tijdens zijn verblijf in Barbizon. Het stelt La Mare aux Fées voor, een poel omringd door enkele bomen. Deze plek aan de rand van de mythische wouden van Fontainebleau heeft veel kunstenaars geïnspireerd. Dit weemoedige landschap is niet enkel een treffend voorbeeld van natuurobservatie, maar geeft vooral uiting aan de melancholische aard van de kunstenaar.
In de jaren 1870 zakte Coosemans af naar de Limburgse Kempen om er het desolate landschap op doek vast te leggen. Zoals veel realistisch-romantische Belgische landschapsschilders had hij een voorkeur voor duistere weersomstandigheden. Het grootste deel van dit doek wordt ingenomen door de dreigende onweerslucht. Maar we zien al zonnestralen door het grijze wolkendek breken, die licht werpen op enkele boerderijtjes en een dorp in een zompig weidelandschap met knotwilgen.
Het landleven bij de rivier de Leie is hét thema van Emile Claus. Zijn landschappen baden in het zonlicht en zijn meestal bevolkt, hier door een jonge vrouw en kind en een man in een boot. Claus plaatst de personages vooraan in tegenlicht, waardoor hun silhouetten vervagen. Zo worden ze één met het landschap. De wilde oeverbegroeiing, geschilderd in een losse, impressionistische toets, gebruikt Claus als repoussoir.
Het kleurrijke landleven, bij de rivier de Leie, de natuur badend in het zonlicht: dat is hét thema van de populaire schilder Emile Claus. Dit is een vroeg werk van hem, uit circa 1885. Claus reisde dan al naar Spanje en Noord-Afrika, waar hij in de ban raakte van het zuiderse licht. Enkele jaren later zal hij in Parijs kennismaken met werk van de Franse impressionisten, zoals Monet. Hun ideeën over het licht als hoofdpersonage beïnvloeden vanaf dan mee Claus’ werk.
Ook op dit doek bepaalt het licht de sfeer. We zijn in Astene, een dorpje bij Deinze, tussen Gent en Kortrijk, aan de Leieoevers. Claus brengt er al enkele jaren de zomers door en gaat er een jaar later, in 1886, permanent wonen. In Villa Zonneschijn, een oud landhuis. Dat wordt een ontmoetingsplek voor kunstenaars.
Op de Leieoevers groeien distels, en die gebruikt Claus vooraan in zijn compositie. Hij schildert ze met een losse toets. Zoals meestal bij hem is het landschap bevolkt, hier door een jonge vrouw en een kind. Meer op de achtergrond zien we nog een man met een boot. De vrouw en het kind staan in tegenlicht en zijn perfect in het landschap geïntegreerd.
Met z’n personages brengt Claus een ‘verhalend’ aspect in zijn landschappen. Dat verhalende, realistische, herkenbare kenmerkt veel Belgische schilderkunst. Ook in Claus’ impressionisme is dat het geval. De impressionistische variant waarvan hij de belangrijkste vertegenwoordiger wordt heeft een eigen naam: luminisme, naar het Latijnse woord voor ‘licht’, lumen.
Van 1895 tot 1898 woonde Valerius De Saedeleer in Lissewege, een idyllisch dorp in de buurt van Brugge. Op dit impressionistische dorpsgezicht wandelen vrouwen in kapmantels langs een vaartje en de typisch witgekalkte huizen. Door het verticale formaat gaat veel aandacht naar de blauwe lucht met stapelwolken en de weerspiegeling in het water.
Na een realistisch debuut evolueerde Emmanuel Viérin rond 1890 naar het luminisme. Zijn werken stralen rust en stilte uit. Hier baadt de middeleeuwse abdijschuur van Ter Doest in Lissewege in het licht van de ondergaande zon. Het ingetogen coloriet versterkt de verstilde poëzie van dit werk, waar de weerspiegeling evenveel aandacht krijgt als het onderwerp. Even terzijde: de schilder is de oudere broer van de architect van dit museum, Joseph Viérin.