Jan Provoost kwam in 1494 - het jaar dat Hans Memling overleed - naar Brugge. Hij was één van de vele kunstenaars die Brugge door haar rijke artistieke klimaat in de 15de eeuw wist aan te trekken. Hij nam een prominente plaats in binnen het Sint-Lucasgilde, de organisatie waarin Brugse kunstenaars en zadelmakers zich verenigden. Net als vele andere kunstenaars was hij vermoedelijk ook lid van een rederijkerskamer, een vereniging van amateurdichters.
Dit alles vindt zijn weerslag in zijn kunst, die zich kenmerkt door vele iconografische vernieuwingen, zoals in de Gierigaard en de Dood, een schilderij waarvan de betekenis nog altijd niet helemaal duidelijk is. Ook compositorische vernieuwingen komen regelmatig in zijn oeuvre voor. Het is bijvoorbeeld uitzonderlijk om de kruisiging van Christus op een horizontaal formaat weer te geven.
Foto's © artinflanders.be
In de 15de en 16de eeuw reisden veel kunstenaars over en weer tussen Noord- en Zuid-Europa. Zo ook Frey Carlos, een Vlaamse broeder die in het Hiëronymietenklooster van Évora (Portugal) woonde en werkte. De diagonaal die het beeldvlak doorsnijdt zuigt onze blik naar rechts. Dit doet vermoeden dat het smalle paneel ooit het linkerluik was van een verloren gegane triptiek met centraal een Kruisafneming.
Tijdens een misviering door Paus Gregorius twijfelde één van zijn bisschoppen aan de transsubstantiatie, de verandering van het brood en de wijn in het lichaam en bloed van Christus. Om de ongelovige te overtuigen verscheen Christus op het altaar als Man van Smarten, met zijn stigmata en de Passiewerktuigen. Het tafereel werd geschilderd door een anonieme meester uit Brussel naar een gravure van Israhel van Meckenem. Het geeft ons een inzicht in hoe altaarstukken tijdens de late middeleeuwen werden ingezet in de liturgie.
Catharina van Alexandrië behoort tot de populairste middeleeuwse heiligen. Ze wordt vaak afgebeeld met een gebroken wiel met spijkers waarop ze werd vastgebonden. Toen een bliksem het marteltuig vernielde besloot men haar te onthoofden. Provoost baseerde zijn compositie op een houtsnede van Dürer. Dit luik maakte oorspronkelijk deel uit van een triptiek, waarvan de Kruisiging hiernaast het middenluik was en het linkerluik bewaard wordt in het Museum Boijmans-Van Beuningen in Rotterdam.
Provoost maakte deze Kruisiging vermoedelijk voor de Jeruzalemkapel in Brugge. Daar kwam de Broederschap van de Jeruzalembedevaarders bijeen waarvan de schilder zelf lid was. Terwijl zijn tijdgenoten Jeruzalem meestal vanuit hun fantasie afbeeldden, had Provoost de stad zeer waarschijnlijk met eigen ogen gezien. Zijn afbeelding links is gebaseerd op eigen observaties. Rechts is Constantinopel dan weer veel minder waarheidsgetrouw voorgesteld.
Twee momenten uit het leven van Christus worden in de oudere schilderkunst zonder twijfel het vaakst voorgesteld: zijn geboorte en zijn kruisdood. Deze drukbevolkte, theatrale kruisiging is van de Brugse schilder Jan Provoost. Er is wat tijd nodig om de drukte te ontcijferen.
Op de achtergrond van een kruisiging is vaak Jeruzalem te zien, de stad waarbij het gebeuren zich afspeelt. Bijzonder is dat dit Jeruzalem van Provoost, de stad links, géén fantasiestad is, zoals in zijn tijd meestal. Hij was er hoogstwaarschijnlijk geweest toen hij na 1505 dit werk maakte. Dat is geen toeval: Provoost was lid van de Broederschap van de Jeruzalembedevaarders. Hij maakte deze kruisiging vermoedelijk voor hun Brugse Jeruzalemkapel.
Laten we links op de voorgrond beginnen. Daar verlaten de rouwende Maria, Jezus’ moeder, en zijn leerling Johannes de plek, samen met de twee andere treurende Maria’s. Uiterst rechts dobbelen ongure, ruziënde soldaten om Christus’ kleren. In het midden omklemt Maria Magdalena het kruishout en dept ze Jezus’ voeten met haar tranen. De ruiter links van haar is de blinde Romein Longinus. Die steekt z’n lans in Jezus’ zij om te constateren of hij overleden is. Longinus krijgt een druppel bloed in zijn oog en ziet in dat Jezus god is. Waarop Longinus prompt weer ziet. Aldus een middeleeuwse legende. Op de achtergrond druipt de massa kijklustigen af, richting Jeruzalem. Rechtsboven zien we Constantinopel, onder een dreigend wolkendek én geschilderd met veel fantasie.
Jan Provoost is een van Brugges belangrijkste kunstenaars uit de 16de eeuw. Veel opdrachten krijgt hij van de stad en kerkelijke instellingen. Zoals deze kruisiging, waarschijnlijk het middenpaneel van een drieluik.
Dit zijn de gesloten luiken van een triptiek. De zijluiken werden indertijd in de dikte doorgezaagd en ook de binnenzijden worden in het Groeningemuseum bewaard en zijn te zien aan de andere kant van deze sokkel. Het middenpaneel van het drieluik ging verloren. De betekenis van dit tafereel – een transactie tussen een geldwisselaar en een skelet - roept veel vragen op. Waarschijnlijk past het in de 16de-eeuwse traditie van moraliserende taferelen die waarschuwen voor vergankelijkheid.
Deze intrigerende panelen horen samen. U kijkt naar de binnen- en buitenluiken van een drieluik. Het grote middenpaneel ging verloren en de twee zijluiken zijn ooit overlangs doormidden gezaagd. Daardoor zien we nu tegelijk de binnenkant én de buitenzijde. De schilder is de ingeweken Bruggeling Jan Provoost.
Het tafereel op de twee binnenkanten herkennen we: de biddende opdrachtgevers – wie dit zijn weten we niet – met hun patroonheiligen. Bij de vrouw is dat Godelieve van Gistel, met om haar hals de doek waarmee zij is gewurgd. Die scène ziet u op de achtergrond. Bij de man staat bisschop Nicolaas van Myra, met op de achtergrond een van zijn mirakels: de wonderbaarlijke aangroei van de graanvoorraad in zijn door hongersnood geteisterde stad Myra. De stad op de achtergrond is Antwerpen, met de havenkraan die we van stadsgezichten kennen en de -kathedraaltoren die bijna is afgewerkt. Hierdoor kunnen we het drieluik dateren: tussen 1515 en 1521.
Maar wat stellen de buitenluiken voor? Links wijst een geldwisselaar in zijn kantoor zijn boekhoudboek aan. Hij reikt een skelet een briefje aan en krijgt in ruil enkele penningen. Het geraamte is de dood en er vindt hier een soort transactie plaats. Het briefje is een schuldbrief. Wat dit precies betekent weten we niet, maar de sfeer is duidelijk: dit is een waarschuwing voor de vergankelijkheid van het leven. Schilderijen met zo’n boodschap zijn in de 16de eeuw talrijk. De vermanende man uiterst rechts is mogelijk een zelfportret van Jan Provoost.
Op de binnenzijde van de luiken met de gierigaard en de dood werden de opdrachtgevers van het drieluik afgebeeld. Ze zijn geknield en vergezeld van hun patroonheiligen. De opdrachtgevers zijn onbekend, maar we herkennen de heiligen: Nicolaas van Myra voor de stad Antwerpen, en Godelieve van Gistel met het halsdoek waarmee zij werd gewurgd.
Deze intrigerende panelen horen samen. U kijkt naar de binnen- en buitenluiken van een drieluik. Het grote middenpaneel ging verloren en de twee zijluiken zijn ooit overlangs doormidden gezaagd. Daardoor zien we nu tegelijk de binnenkant én de buitenzijde. De schilder is de ingeweken Bruggeling Jan Provoost.
Het tafereel op de twee binnenkanten herkennen we: de biddende opdrachtgevers – wie dit zijn weten we niet – met hun patroonheiligen. Bij de vrouw is dat Godelieve van Gistel, met om haar hals de doek waarmee zij is gewurgd. Die scène ziet u op de achtergrond. Bij de man staat bisschop Nicolaas van Myra, met op de achtergrond een van zijn mirakels: de wonderbaarlijke aangroei van de graanvoorraad in zijn door hongersnood geteisterde stad Myra. De stad op de achtergrond is Antwerpen, met de havenkraan die we van stadsgezichten kennen en de -kathedraaltoren die bijna is afgewerkt. Hierdoor kunnen we het drieluik dateren: tussen 1515 en 1521.
Maar wat stellen de buitenluiken voor? Links wijst een geldwisselaar in zijn kantoor zijn boekhoudboek aan. Hij reikt een skelet een briefje aan en krijgt in ruil enkele penningen. Het geraamte is de dood en er vindt hier een soort transactie plaats. Het briefje is een schuldbrief. Wat dit precies betekent weten we niet, maar de sfeer is duidelijk: dit is een waarschuwing voor de vergankelijkheid van het leven. Schilderijen met zo’n boodschap zijn in de 16de eeuw talrijk. De vermanende man uiterst rechts is mogelijk een zelfportret van Jan Provoost.
Dit Laatste Oordeel sierde de schepenkamer van het Brugse stadhuis. Provoost benadrukt Christus’ rol als Verlosser door hem te laten wijzen naar zijn steekwonde, symbool van zijn offer. Pittig detail: geestelijken verschijnen niet alleen aan de hemelpoort, maar ook in de hellemond. Deze werden in 1550 door Pieter Pourbus overschilderd, nadat Karel V kritiek op de geestelijkheid verbood. De overschildering werd bijna volledig verwijderd in 1956.
Dit gerechtigheidstafereel is een vrije kopie naar het Laatste Oordeel van Jan Provoost, dat hiernaast hangt. Van den Coornhuse schilderde het meer dan vijftig jaar later op bestelling van de Brugse proosdij van Sint-Donaas. De hellemond op het werk van Provoost was toen gecensureerd, waardoor dit deel het meest verschilt. Onder de heiligen in de hemel herkennen we onder andere links Petrus met zijn sleutel en rechts David met zijn harp.
Op de achtergrond zien we hoe koning David de badende Bathseba bespiedt vanuit zijn paleis. Zijn interesse is gewekt. Hij roept haar bij zich en vergrijpt zich aan haar. De echte naam van de Meester van 1518 is (nog) niet gekend. Hij was actief in Antwerpen in het begin van de 16e eeuw en wordt gerekend tot de Antwerpse Maniëristen, onder meer herkenbaar aan hun kleurrijke en expressieve stijl. Dit paneel maakte deel uit van een groter altaarstuk waarop meerdere Bijbelse taferelen afgebeeld stonden.