Gustave Van De Woestyne (1927), Groeningemuseum
Het werk
Op dit monumentale doek zit Christus voor het laatst samen aan tafel met zijn twaalf apostelen, onder wie Judas, de man die hem zal verraden. Jezus zal het brood breken en de wijn drinken. De apostelen met hun expressieve, gedrongen hoofden en opvallende handen knielen in een kale, claustrofobische ruimte. De derde apostel links is een zelfportret van de kunstenaar.
Het gedicht:
Ik ben je heilige, je spion
Ik zit naast je gewikkeld in de groene handdoek die je uit een container viste
Het is een mooi groen, mijn rivale heeft sandalen in dezelfde kleur
Ze is de woeste dochter van de vuurtorenwachter en niemand is vrijer dan zij
Je hebt veel spullen uit containers gevist: ketels, steelpannen, ijskommen,
Fonduesets, ganzenborden, slingers, rugkrabbers, hondenfluitjes, en ponystickers
Je was een zorgzame overwerkte alleenstaande vader en nu streel je
De vod tussen mijn benen, walg en lust en spotternij en fascinatie flitsen voorbij.
Ik sluit mijn ogen en denk aan Het Laatste Avondmaal
Van Gustave Van de Woestyne, geniaal in al zijn afstotelijkheid
Jezus legt kribbig en autoritair een hand op het droge moordzuchtige brood
Hij klemt het bijna lege glas wijn als een huisdiergekko tegen zijn schrale borst
De apostelen lijken op gedeprimeerde onderwaterlassers links
En op pedante kraanmachinisten rechts, Jezus is te stug en te slaperig voor medelijden
Niemand wordt religieus van dit schilderij en het wekt woede bij me op.
Je bent mijn harde gierige verwenner, we kijken lui naar een horrorfilm
Vol borsten en haken en bier en hamers en wiet en bijlen
Die borsten zijn bedoeld voor jou, maar je adem versnelt niet
En de cheerleaders zijn te dom en te pesterig voor mededogen
Er wordt veel gegeten in de film, daar let jij altijd op
Bang als je bent voor verspilling, je sliep eens zes maanden in je auto
En toen heb je vaak honger geleden, op even dagen stond je auto
Op het parkeerterrein van het visserijmuseum, op oneven dagen in de Stokersstraat.
Nu toon je me de mand die je kreeg toen je het containerbedrijf verliet
De mand was gevuld met potjes honing maar je werd zo dronken
Tijdens het feest dat je de potjes gooide naar de baas en zijn lakeien
En het laatste potje gaf je weg aan een mompelende clochard in de Ezelstraat
Hij had walmende bruinige beenzweren, en hij had zijn sluitspieren niet onder controle
Maar ooit was hij een bloedmooie alchemistische trompettist geweest
Men verwachtte veel van hem, men ging weg, de honing smaakte
En de beenzweren genazen, maar de clochard herpakte zich niet.
Het was te laat, ook voor ons is het te laat
Jij met je bittere containerverhalen, ik met mijn gefnuikte bergbeklimmerdromen
Koentje was de grootste slijmbal, de ex-bokser met het gevangenisverleden was
Je enige vriend, je hielp hem verhuizen
Enkel de wereldbol overleefde de verhuizing niet
De ex-bokser had grote delen van Cambodja en Siberië gezien
Cambodja was het paradijs, kinderen deden zich voor als vrouwen en ze voerden kunstjes op
Met zijde en met pingpongballen, Siberië was het bureaucratische moeras waarin de zus
Van de ex-bokser was verdwenen tijdens een stage in een gekkenhuis.
Je verloor de ex-bokser uit het oog, alleen op de wereld ontdekte je
Dat je teelbalkanker had maar de dokter kon je redden
Ik zal nooit in een auto slapen en nooit zal ik kinderen in Cambodja wijsmaken
Dat ze vrouwen zijn en kunstjes moeten opvoeren met pingpongballen en met zijde
Nooit een zus verliezen in een gekkenhuis, geen honger, en geen teelbalkanker
We eten gulzig en verlegen braadworsten, appelmoes, en spinaziepuree
Een spin valt op de tafel, ‘Laat hem leven!’ Roepen we naar elkaar, onnodig.
Je drinkt elf blikjes bier en wordt sentimenteel
Je stelt een weekend in Oostende voor, ik zal me vervelen
Ik kijk naar de maan en zeg: ‘Als kind probeerde ik de maan te vangen
Met mijn springtouw, zoals ik een Indiaan een witte pionier had zien vangen
Met een lasso van gedraaide bizondarmen.’
Je likt mijn schouderbladen en vangt me met een onzichtbaar net, je had me al
We zijn verwrongen volwassenen geworden en de honing de maan is voor anderen.
Delphine Lecompte