Frank Brangwyn (1923), Arentshuis
Het werk
Frank Branwyn beschouwde 'De bedrukten' als één van zijn beste schilderijen. Vol mededogen stelt hij een groep blinde bedelaars voor, in het gezelschap van hun uitgemergelde straathonden. Zoals bij veel van zijn tijdgenoten – Constantin Meunier, Charles De Groux, Jean-François Millet- heeft hij oog voor de armen en arbeiders van zijn tijd.
De kleurrijke bedrukten en de vale gezagsdragers
Waarom heb je De Bedrukten zo kleurrijk gemaakt, Frank Brangwyn?
Het klopt niet, maar kunst moet niet kloppen
En ik hoop dan ook ten zeerste dat dit gedicht rammelt, hinkt, hikt, niest, en stuiptrekt
Want kunst is slijm en kots en geweld en somberte en wonden in vol ornaat
Het zijn vreemde bedrukten, jouw theatrale mismoedige verschoppelingen Frank
Een draagt een blinddoek alsof hij een spelletje speelt, de kleinste en de verste
En de anderen hebben gesloten ogen, al spelen er een of twee mogelijks vals
Valsspelen is een kunst wanneer je een gehavende zwerver bent
De honden spelen mee, ze blinken uit in smerige veerkracht en trotse magerte.
Nu sta ik stil in de Blinde Ezelstraat en ik denk aan je bevlogenheid Frank, je engagement
Ik kan daar een puntje aan zuigen, maar ik had je graag gekend
Klinkklare onzin!
Liever had ik je ontschorsers en maaiers en dronkaards en ververs en oude herders
En knoestige schoenmakers ontmoet, en graag was ik verliefd geworden op je orgelspeler
En op je meest empathische meest sierlijke veel te hartstochtelijke Simon van Cyrene
Je zagers, je leerlooiers, je spoorwegwerkers, ik kan ze nog steeds beminnen
En jij op de schoot van je aristocratische vader in een groot knus huis met uitzicht op Brugse wolken
Heeft je vader je ingeprent dat je bevoorrecht was en dat je het moest opnemen voor de paria’s
Of was hij korzelig en vaak afwezig, flikflooiend met een of andere wulpse gravin,
Bobijnster, vrouwelijke zeerover, of mandenweefster?
Ik ben een gravin, maar ik ben ook een bobijnster, een vrouwelijke zeerover, en een mandenweefster
In deze eeuw kan alles en dus werd ik geboren met een zilveren lepeltje
Maar het zilveren lepeltje werd me afgepakt en toen was ik een wolfskind in De Panne
Ik kwam terecht in de klauwen van de boeman van de duinen, en de veelgeplaagde
Ezeldrijver en de pedofiele tuinman deden er een schep bovenop
Maar zij waren niet de echte schurken, Frank
De echte gangsters en onverlaten waren de vale gezagsdragers die villa’s
En lunaparken wilden neerploffen op mijn speelterrein
‘They paved paradise to put up a parking lot.’
Mijn grootouders woonden ook in een villa maar zij waren anders
Zij waren gul en onorthodox en ze gaven geld en boeken van Horatius
Aan verarmde zadelmakers, klappertandende fazantenjagers, en bipolaire garnalenpellers
Mijn grootvader kwam uit een familie van spoorwegsukkelaars en strontrapers
Als kind hield ik vooral van mijn grootvader en in mindere mate van mijn frigide grootmoeder
Ik hield van zijn bulderende uitbundige bevliegingen, van zijn weelderige wapperende
Haren, van zijn hilarische petomanische serenades, en van de wauwelende dronken beloftes
Die hij maakte: morgen krijg je een pluchen zeehond, een skatebord, een communielam,
Een schildpadkam, een turkooizen toilettas, en een videospelletje van King Kong
Maar ik wilde geen spullen, de bevliegingen en de haren en de serenades en de beloftes waren
Mijn rijkdom Frank, hij leerde me schrijven: er was eens een reus, hij was sterk maar niet gelukkig.
Het wolfskind stierf en ik lag plots te beven op een brancard
Niet plots, er was een aanloop en een aanleiding
In het gekkenhuis werd ik behandeld als een gevallen kindsterretje
De bleke pornoster en de versleten ex-bokser kochten pinguïns en kersenbonbons voor mij
De hoofdverpleegster nam de kersenbonbons in beslag omdat er alcohol in zat
Op kerstavond won ik een scrabblespelletje met het woord ‘HAVER’
Mijn tegenstanders waren de sadistische nachtverpleger en de melancholische baggeraar
Die laatste leeft niet meer, hij pleegde zelfmoord met plastic bestek in de isolatiecel
Hij kon het niet verkroppen dat zijn vrouw verliefd was geworden op een joviale parkietenkweker.
Ook na het gekkenhuis bleef ik wrakkig en sukkelachtig Frank
Ik stond op een ladder in de zuivelafdeling van een sinistere supermarkt
Ik was dromerig en traag en de bullenbakbaas noemde me treiterend Speedy Gonzalez
Ik haalde mijn schouders op en na het werk schreef ik hartstochtelijke brieven
Naar een rockster uit Cardiff maar ik kreeg nooit een brief terug
Ik at veel pudding en pickleschips, en af en toe bekeek ik een horrorfilm
De eenzaamheid was om te snijden, al weet ik niet of dat wordt gezegd van eenzaamheid
Mijn buur luisterde elke nacht Bulgaarse roofvogeltemmers af, hij had een zoemende installatie
Hij dronk grote hoeveelheden rum in tandenborstelbekers met Teletubbies en teckels
Vooral teckels die hem moesten beschermen, maar op Driekoningen 2005 viel hij van de trap
Dood leek hij beledigd maar niet verrast Frank
Hij zag eruit alsof hij nog een appeltje wilde schillen met zijn plaaggeesten.
Ik kreeg af en toe bezoek van een achterlijke bakkersknecht
Hij maakte alles nog veel erger, hij eiste seks van mij en hij gaf me
Ongevraagd een ontzettend onvriendelijke kater
Mijn moeder ontfermde zich over de kater
Hij was een soort zoon voor haar
Tegen mij zei ze: ‘Je bent raar, herpak je.’
Ik heb me herpakt Frank
Maar eerst heb ik nog een tijdje rondgezworven.
Daar heb ik geen spijt van, wel integendeel
Ik ontmoette de prachtige gekromde gewonde verbeten vernederde gemarginaliseerde
Antihelden en nomaden van je harde tekeningen en je tropische schilderijen
Ze waren mooi en geknakt Frank, bedankt dat je ze een eeuw geleden al in de bloemetjes
Hebt gezet, dat is werk gespaard voor mij en een mens laaft zich sowieso liever
Aan een bekoorlijke tekening of liefelijk schilderij dan aan een wanstaltige tekst
Vermomd als modern gedicht.
Delphine Lecompte