De Brugse kanunnik Joris van der Paele bestelde dit werk voor bij zijn graf in de Sint-Donaaskerk, waar hij ook missen liet lezen. Zijn naamheilige Joris beveelt de zieke kanunnik aan bij Maria en Jezus. Tegenover hen staat Donaas, de patroonheilige van de kerk. Van Eycks detailrealisme en stofuitdrukking zijn verbluffend, net als de reflecties op Joris’ harnas en helm. De afgebeelde kerkruimte is mogelijk geïnspireerd op de verdwenen Sint-Donaaskerk.
In opdracht van de Brugse schepenen, in die tijd ook rechters, schilderde David deze monumentale diptiek over de corrupte rechter Sisamnes. Links de omkoping en de arrestatie door koning Cambyses. Rechts de straf: Sisamnes wordt levend gevild. Met zijn huid is de stoel overtrokken van zijn zoon die hem opvolgt als rechter. Als waarschuwing aan de rechters om rechtvaardig te handelen kon dit tellen! Gerechtigheidstaferelen als dit sierden menig Vlaams stadhuis waar recht werd gesproken. David gaf dit verhaal uit de oudheid een eigentijdse setting, zodat toeschouwers zich beter konden inleven.
Op het middenluik verschijnt Christus aan een zondige wereld, bevolkt met groteske personages en naakte figuren die zich misdragen of gemarteld worden. Zoals vaak bij de eigenzinnige Bosch staan ondeugd en zonde centraal. Op de zijluiken zien we de afloop van het Laatste Oordeel: links mogen vrome gelovigen naar een paradijselijke hemel, rechts moeten zondaars naar het hellevuur.
Pourbus schilderde dit Laatste Oordeel voor de rechtszaal van het Brugse Vrije, een uitgestrekt bestuurlijk gebied rond Brugge. Christus wordt omringd door heiligen terwijl de graven op aarde openbarsten en de doden herrijzen. Hij stuurt de gelukzaligen naar de hemel en de zondaars naar de hel. De gespierde figuren doen denken aan het Laatste Oordeel van Michelangelo in de Sixtijnse Kapel, dat Pourbus van prenten kende.
Volgens een verhaal uit de oudheid ontstond de tekenkunst toen Dibutades op de muur van haar vaders pottenbakkersatelier het schaduwbeeld van haar geliefde tekende. Hij vertrok voor lange tijd op reis en zo zou ze zijn trekken niet vergeten. Suvée schonk dit meesterwerk van het neoclassicisme aan de Brugse academie uit dankbaarheid voor de opleiding die hij er genoot.
Het landleven bij de rivier de Leie is hét thema van Emile Claus. Zijn landschappen baden in het zonlicht en zijn meestal bevolkt, hier door een jonge vrouw en kind en een man in een boot. Claus plaatst de personages vooraan in tegenlicht, waardoor hun silhouetten vervagen. Zo worden ze één met het landschap. De wilde oeverbegroeiing, geschilderd in een losse, impressionistische toets, gebruikt Claus als repoussoir.
Khnopff brengt twee raadselachtige tekeningen samen in een vergulde lijst. Bovenaan een pasteltekening met een portret van zijn zus en muze Marguerite. Ze streelt de mond van een masker dat een geheim (secret) zal bewaren. De potloodtekening onderaan toont de zijgevel van het Sint-Janshospitaal, maar vooral de weerkaatsing (reflet) in het water. Voor een symbolist zijn niet de dingen zelf belangrijk, wel hun reflectie.
‘Mijn echtgenoot Johannes voltooide mij in 1439, op 15 juni. Ik was 33’, lezen we in het Latijn op de lijst. Gevolgd door Jan van Eycks lijfspreuk: ‘Als ich can’ (naar mijn beste vermogen). Mevrouw Van Eyck kijkt ons indringend aan. Haar kledij is afgeboord met eekhoornbont en haar hoornkapsel versierd met kant. Na Jans dood leidde ze nog enkele jaren zijn Brugse atelier.
De portretten op de zijluiken van deze triptiek behoren tot de oudste Vlaamse groepsportretten. De welgestelde Brugse familie Moreel, de opdrachtgever, is hier geportretteerd, samen met haar patroonheiligen. Dit schilderij hing in hun familiekapel in de Sint-Jakobskerk. Op het middenpaneel, tussen de heiligen Maurus en Egidius, zit het Jezuskind op de schouders van Christoffel. Een subliem landschap loopt door over de drie panelen.
Pieter Bruegels populaire schilderijen werden al meteen na zijn dood gretig gekopieerd. Deze kopie wijkt nauwelijks af van het origineel en werd vrijwel zeker gemaakt door zijn zoon Pieter de Jonge. Johannes preekt voor een bont gezelschap. Dit is een verwijzing naar de hagenpreken, verboden preken van hervormingsgezinde predikanten.
Rik Wouters brengt in dit fauvistische portret intense kleuren aan met vlugge penseelstreken. Door delen van het doek onbeschilderd te laten wou hij het licht vangen. Gabriëlle Giroux en haar echtgenoot Georges hadden in Brussel een modezaak en een galerie. Ze bewonderden Wouters werk en boden hem een contract-met-maandloon aan en organiseerden in 1914 een solotentoonstelling met zijn werk.
Voor dit beeld in wit beschilderd cement vertrok Georges Vantongerloo van een voorstelling van een zittende vrouw. Bewaarde werktekeningen tonen de evolutie van realisme naar abstractie. Vantongerloo woonde op dat moment in Nederland en maakte er via tentoonstellingen kennis met de internationale avant-garde. Hij werd als enige Belg lid van De Stijl, een beweging die een nieuwe abstracte beeldtaal promootte.